
Al
lang had Päivi de droom om ooit Paaseiland te bezoeken. Deze droom was
gebaseerd op de verhalen van de Noorse antropoloog en ontdekkingsreiziger
Thor Heyerdahl,
die ze in haar jeugd verslond. Ze was er van overtuigd dat deze droom nooit
uit zou komen tot ze Anton ontmoette. Anton heeft al veel verre reizen
gemaakt en overtuigde haar dat dromen geen bedrog zijn. Dus werd het plan
geboren om naar Zuid Amerika te reizen van waaruit een bezoek aan
Paaseiland kon worden gebracht.
Na een lange vliegreis via Brussel en Madrid landden we op de luchthaven van
Santiago de Chili. Vanaf hier begon de afwisselende, maar ook vermoeide en
boeiende rondreis die ons van het kleurrijke Bolivia met haar
kleurrijke, traditionele bevolking over de zoutvlakte bij Uyuni, langs
besneeuwde Andestoppen, bergmeren in allerlei kleuren, vulkanen, geisers en
zoutvlaktes terug naar Chili bracht. San Pedro de Atacama is een oasedorpje in de
droogste woestijn ter wereld. Vanuit hier werd met openbaarvervoer weer naar
Santiago de Chili gereisd. Vanuit Santiago de Chile reisden we naar
Paaseiland, met de mysterieuze Moaibeelden in een prachtig Polynesisch
landschap. Hierna werd de lange terugreis aangevangen.
terug naar boven

De kleine groep bestond uit
kleurrijke zeer bereisden
mensen. Het was heel gezellig en
menige avond werd onder het
genot van een drankje
doorgebracht. Het waren niet
alleen Nederlanders, maar ook een
aantal Belgen maakten deel uit van
de groep. Zij hadden het
voordeel van het vertrekkende
land.
terug naar
boven
Dag 1:
Brussel - Santiago de Chile
De eerste dag werd wel heel spannend. Bert
zou ons wegbrengen naar de luchthaven Zaventem
bij Brussel. We hadden er voor gekozen om heel
vroeg te gaan, zodat we rustig op de luchthaven
konden vertoeven. Aangekomen op de luchthaven
merkte Anton dat hij de paspoorten en tickets
was vergeten. Gelukkig was Bert er nog en
besloten werd dat hij en Anton terug zouden
rijden naar Zoetermeer om ze te halen. Päivi zou
op de luchthaven wachten en contact opnemen met
de luchtvaartmaatschappij. Wat een geluk dat we
zo vroeg waren vertrokken daardoor was het
mogelijk nog een keer heen en weer te gaan. We
kwamen na een autorit van drie uur nog ruim op
tijd terug op Zaventem. Päivi had onze plaatsen
in het vliegtuig al veilig gesteld. Het was ook
voor haar spannend maar gelukkig had ze Hilde
uit België en Rob uit Groningen ontmoet, die haar
gezelschap hielden bij het angstig wachten. Na
nog even wat gegeten en gedronken te hebben
konden we met de reis aanvangen.

De vliegreis ging van Brussel naar Madrid
alwaar we overstapten op de vlucht met LAN naar
Santiago de Chili. De gehele reis verliep
voorspoedig.
terug naar boven
Dag 2: Aankomst Santiago de Chile
We
kwamen 's morgens aan op de luchthaven van
Santiago de Chili. Deze miljoenenstad (4,5
Miljoen inwoners), aan de
voet van de Andes, heeft een compact koloniaal
centrum. Op weg naar het hotel kregen we de
eerste indrukken van de enorme stad met zijn 7
miljoen inwoners. Ons hotel Monte Carlo ligt
centraal in de stad en na ons te hebben
opgeknapt gingen we met gids Hugo op pad om de
stad lopend te verkennen. Hij vertelde ons het
een en ander over de geschiedenis en politiek
van het land. We liepen vervolgens naar de Plaza de Armas,
het centrale plein. Rond dit plein liggen
interessante musea en belangrijke historische
gebouwen, zoals het roemruchte regeringspaleis
Moneda, waar president Salvador Allende in 1973
zelfmoord pleegde. We bezochten de Catedral de Santiago en
liepen vervolgens naar het provinciehuis dat in
een historisch pand is gevestigd. Met name het
prachtige trappenhuis is een bezoek waard. Het
was een prachtige route door de stad. Na
terugkomst in het hotel gingen we met de gehele
groep in een vlakbij gelegen restaurant eten. Zo
kregen we de gelegenheid elkaar beter te leren
kennen. Terug in het hotel hadden we nog geen
zin om naar bed te gaan. Op het bij het hotel
behorende kleine terrasje zaten al twee mensen
van de groep iets te drinken en wij sloten ons
daarbij aan. Langzamerhand sloten steeds meer
groepsleden zich aan. Hierdoor werd dit spontane
samenzijn wel heel gezellig.
terug naar boven
Dag 3:
Santiago de Chile
Geschiedenis
Op 13 december 1540 kwamen Pedro de Valdivia en
z'n mannen aan bij de oever van de Rio Mapoche,
niet ver van de heuvel, die ze Cerro Santa Lucia
noemden. Het was immers de naamdag van de
heilige Lucia. De officiële stichting van
Santiago del Nuevo Extremo vond twee maanden
later plaats in februari 1541. Valdivia roemde
de plek, staande op de Cerro Santa Lucia. De
beschutte ligging, aan de voet van de machtige
Andes en tussen twee bergen, gaf voordelen bij
de verdediging. Al vrij snel bouwden de
Spanjaarden de nederzetting uit tot
bestuurscentrum. Later werd Santiago de
officiële hoofdstad van El Reino de Chili, het
Koninkrijk Chili, dat viel onder het bestuur van
de onderkoning in Lima, maar toch een zekere
autonomie had. De prominente bouwwerken, zowel
kerken als bestuursgebouwen, waren opgetrokken
van adobe, een mengsel van modder en stro.
Aanvankelijk waren daar ook de daken mee
aangesmeerd. Pas later kwamen er echte dakpannen
op de prominente gebouwen.
Door de geschiedenis heen hebben grote en kleine
aardschokken en overstromingen van de Rio
Mapoche de stad getroffen. De eerste, vrij
krachtige, aardbeving vond plaats in 1647.
Vrijwel alle gebouwen stortten toen in of hadden
forse schade.
In de 18de eeuw kreeg
Santiago meer de allure van een bestuurscentrum.
Gouverneurs als Manso de Velasco en Ambrosio
O'Higgins, vader van Bernardo, stimuleerden het
culturele leven en lieten Europese architecten
overkomen om nieuwe gebouwen te ontwerpen en de
stad te verfraaien. Langs de rivier kwamen
kades, tajamares, om de overstromingen in de
hand te houden. Deze stroken zijn nu in gebruik
als Parque Balmaceda en Parque Forestal.
Een van de buitenlandse bouwmeesters die aardig
zijn stempel drukte op het uiterlijk van de stad
was de Italiaan Joaquin Toesca y Ricci
(1745-1799). Hij voelde de stemming goed aan,
leerde de plaatselijke bouwwijze kennen, en
bouwde geheel volgens de trend in Santiago
sobere maar imposante gebouwen. Het
presidentiële paleis La Moneda is zijn
pronkstuk. Andere prominente bouwwerken van
Ricci zijn de kathedraal, de parochiekerken La
Merced en Santo Domingo, het douanegebouw (nu
Museo de Arte Precolombino) en de Real Audiencia
(nu Museo Histόrico Nacional).
Als hoofdstad van de jonge
natie groeide Santiago in de 19de eeuw heel snel
uit tot een stijlvolle metropool. Langs de
Alameda en in de lommerrijke buurten ten zuiden
daarvan verrezen de stijlvolle stadspaleizen van
de nieuwe rijken, ondernemende families, die aan
de basis stonden van de Chileense mijnbouw,
industrie, landbouw en handel. Palacio Cousińo
is zonder meer de grootste en mooiste residentie
uit die tijd.
Tijdens de eerste decennia
van de 20ste eeuw kreeg Santiago een eerste
impuls. In 1910 werd het eeuwfeest van de
onafhankelijkheid gevierd en kwamen er nieuwe
prominente instituten als het Museo Nacional de
Bellas Artes en het Palacio de los Tribunales.
Ook het nieuwe Εstaciόn Mapocho kwam gereed en
het Parque Forestal. Juist de Tweede
Wereldoorlog en de wederopbouw in Europa joegen
de Chileense economie aan, en breidde het oppervlak van
Santiago snel uit.
Vrij van de dictatuur en vol
nieuw elan sloeg Santiago in de jaren '90 van de
20ste eeuw een nieuwe weg in. De infrastructuur
werd op de schop genomen, nieuwe wegen werden
geopend. Snelwegen, die langs en onder de
rivierbedding en het Parque Forestal doorliepen,
verkeersdoorbraken om de doorstroming te
verbeteren, verbouwing en uitbreiding van de
metro; Santiago werkte aan z'n bereikbaarheid.
Dat was hard nodig, want de Chileense hoofdstad
gold lange tijd als een van de steden met de
meeste verstoppingen en met de grootste
luchtvervuiling.
We begonnen de dag met een excursie naar
haciënda Concha Y Toro die bekend staat om zijn
goede wijn. Het was bijzonder interessant om te
zien hoe wijn wordt gemaakt. We liepen door de
wijnvelden en zagen verschillende druiven
merken. Ook brachten we een bezoek aan de
schitterde tuin van het zomerhuis van de
familie. We gingen niet weg alvorens ook de
wijnen geproefd te hebben, waarbij wij allemaal
een mooi glas met de naam van de haciënda
meekregen.
Inmiddels kregen wij te horen, dat er
op de vliegvelden door het grondpersoneel
gestaakt gaan worden, zodat de vlucht van
morgen naar Bolivia in de knel zou komen. De
vraag was wat te doen. De gehele dag kregen we
updates van de situatie die echter geen duidelijkheid
gaven.
's Middags liepen we naar de wijk Bellavista
met de berg Cerro Cristóbal waar we met de funicular, de kabelbaan naar de top gingen. Van
hieruit hadden we een fantastisch uitzicht over
de stad. Met een hoogte van 860 m is dit het
hoogste punt van de stad, en zeker de moeite
waard om te bezoeken. Op de berg bevindt zich
het Parque Metropolítano de Santiago, een park
met allerlei vermaak en zeker tijdens de
zomermaanden een belangrijke attractie voor de
inwoners van de stad. De funicular voert
je eerst langs een kleine dierentuin en klimt
dan verder omhoog naar het terras Bellavista,
dat, zoals de naam al aangeeft, een prachtig
uitzicht biedt over de hele stad. Het terras
wordt omringd door kraampjes met etenswaren en
souvenirs.
Boven het terras ligt het santuario,
een kleine kapel, met nog een gedenkteken van
het bezoek van de vorige paus. Daarboven staat
een groot wit beeld van de Onbevlekte Maagd, de
beschermvrouwe, die haar armen over de stad
uitspreidt. Hiervandaan is het mogelijk om een
teleférico, een soort skilift, te nemen naar de
andere kant van de berg. Je komt dan uit in de
moderne wijk Providencia. Op de berg liggen twee
grote publieke zwembaden, die vrij prijzig zijn,
maar vooral op een hete zomerdag een heerlijke
plek vormen om af te koelen, met daarbij een
schitterend uitzicht. Verder vind je aangelegde
tuinen, uitkijkpunten en picknickplaatsen. Op
weg naar boven waren we enkele leden van de groep
tegengekomen en we besloten gezamenlijk verder naar beneden te lopen. Het
werd ouderwets verdwalen, paden nemen die niet
goed bleken, richtingen die anders liepen enz.
Dit werd gecompenseerd door de goede gesprekken
die we onderweg hadden. Het duurde erg lang
alvorens we de goede weg naar beneden vonden en
nog langer voordat we ons hotel bereikten, nog net op tijd op ons wat op te knappen voor
het diner. We liepen weer naar het restaurant. En waar
was het restaurant?? Aan het begin van de funicular waar we net vandaan gekomen waren. Als
we dat hadden geweten!!
terug naar boven
Dag 4:
Santiago de Chile, vlucht naar Santa Cruz
Het werd spannend deze morgen. We besloten maar
vroeg naar het vliegveld te gaan om te kijken of
onze vlucht naar Santa Cruz in Bolivia door zou
gaan. Op het vliegveld was het chaos. Vele
vluchten waren afgelast, maar gelukkig kregen we
te horen, dat de staking zich beperkte tot de binnenlandse
vluchten, onze vlucht ging dus door.
We vlogen met LAN naar Santa Cruz, waarbij we nog
in Iquique, in het noorden van Chili, een
tussenlanding maakten.
De stad Santa Cruz is in 1561 gesticht door
kapitein Ñuflο de
Chάνez. Oorspronkelijk bevond de stad zich veel
verder naar het oosten, maar vanwege enkele
nadelige klimatologische omstandigheden werd
Santa Cruz aan het einde van de 16de eeuw
verplaatst naar de huidige locatie. De resten
van de eerste stad zijn
nog
te bezichtigen ten zuiden van het huidige San
José de Chiquitos, de tweede poging bevond zich
bij het huidige dorp Cocota. Pas met de derde
locatie was men echt tevreden. Dit hield verband
met de veiligheid, maar ook met de economische
mogelijkheden. De stad heeft rond de 1,3 miljoen
inwoners en is daarmee na de combinatie La
Paz-El Alto de grootste stad van het land. Het
klimaat is er echter veel aangenamer. Omdat ze
op een hoogte ligt van slechts 400 m, is de
lucht er minder ijl en is het er bovendien een
heel stuk warmer, met een gemiddelde temperatuur
van rond de 30 graden in de zomer, en 16 graden
in de winter.
Wij maakten gebruik van de resterende tijd om die
dag nog Santa Cruz te zien. We liepen naar de Plaza 24 de septiembre en genoten van de
gezellige drukte en de mooie gebouwen. Het
verhaal wil dat er in de bomen van de Plaza
luiaards huizen. We hebben ze gezocht, maar door
de invallende duisternis niet gezien.
terug naar boven
Dag 5:
Santa Cruz -vlucht naar Sucre
De volgende dag vlogen we met BoA
(Boliviana de Aviacion) naar Sucre,
volgens de Bolivianen de mooiste stad van
Bolivia.
Sucre
is de formele hoofdstad van het armste land van
Zuid-Amerika, Bolivia, al lijkt dat vaak anders,
omdat president en regering in La Paz resideren.
Ook telt La Paz veel meer inwoners en heeft het
de belangrijkste aanvliegroutes van het land.
Terwijl La Paz op hoogtes tot 4000 m ligt
en een onbarmhartig klimaat kent met soms lage
temperaturen en een zware regentijd, ligt Sucre
een heel stuk lager (2790 m) en heeft het
aangename weersomstandigheden. Het was de eerste
stad die in 1538 in Bolivia werd gesticht,
met de naam La Plata. Deze naam werd in
1826 veranderd in Sucre, als eerbetoon aan de
eerste officiële president van de republiek na
Bolívar. Hoewel de regering hier inmiddels niet
meer zetelt, is het Hooggerechtshof hier nog
steeds
gevestigd.
De stad valt vooral op vanwege de vele prachtige
witte huizen en kerken en de talrijke open
patio's, waar dankzij het gunstige weer veel
gebruik van wordt gemaakt. Sucre staat, als
historisch en cultureel erfgoed, op de lijst van
werelderfgoederen van de Unesco. Op het centrale
plein, Plaza 25 de mayo, staan palmbomen om
het goede klimaat extra te onderstrepen. Aan het
plein liggen de kathedraal, verschillende musea,
waaronder het Casa de la Libertad, het stadhuis
en de prefectuur. Ook ligt er een groot aantal
restaurants en bars om het plein. De horeca is
in het centrum sowieso goed vertegenwoordigd.
Welke zijstraat je ook inslaat, je stuit altijd
al gauw op een aardige bar of restaurant.
Op 2790 meter konden we alvast een beetje wennen
aan de grote hoogte, waarop we ons tijdens een
groot gedeelte van de reis door Bolivia
bevonden.
Aangekomen
in ons hotel gingen we naar de beroemde
begraafplaats van Sucre aan de westkant van de
stad. Al van verre kun je het hoog ommuurde
terrein met de ceders ontwaren, aangezien dit
wat hoger ligt dan de rest van de stad. Dat
betekent dat je dus ook een eind omhoog moet
zwoegen. Rond de begraafplaats staan verkopers
met bloemenstalletjes. Op de begraafplaats
zelf vind je de prachtigste familiegraven en
mausolea, omringd door muren, waarin individuele
kisten zijn bijgezet. Ook hier kun je heerlijk
rustig, wellicht wat mediterend, onder de bomen
lopen en af en toe eens een blik werpen op de
soms schitterende architectonische
ontwerpen
van de familiegraven. Kinderen met rode jackjes
aan onderhouden een deel van de graven en dragen
ladders aan zodat nabestaanden zelf bij de
bovenste graven in de muren kunnen komen. De
sfeer is ontspannen en zeker op zondag zijn veel
van de bewoners van de stad hier te vinden om
vaak in familieverband hun geliefde gestorvenen te
bezoeken. Zeker een begraafplaatsfanaat als
Päivi had dit niet willen missen en nam de klim
maar voor lief. Verder deden wij het rustig aan, maar
een deel van de groep, die een fietstocht maakten,
werden verrast op het heftige onweer en moesten
de tocht onderbreken.
De dag werd afgesloten met een diner in de
Plaza.
terug naar boven
Dag 6:
Sucre
's
Morgens reden we met een gammele bus naar het op
26 km van Sucre gelegen Chataquila, dat op een
hoogte ligt van 3650 m, boven op een bergtop.
Oorspronkelijk bevond zich hier een heilige
plaats uit het precolumbiaanse tijdperk. Er
staat nu een prachtige stenen kapel die gewijd
is aan de Maagd van Chataquila. Van Chataquila
liepen we in meer dan drie uur steil langs een
oude Inca Trail naar beneden naar Chaunaca, op
de plaats waar de rivieren Ravelo en Potolo
elkaar kruisen. Het was een schitterende tocht
waarvan de reisbegeleidster Brigit zei "heel
makkelijk". Dat was dus zeker niet het geval met
name, omdat onze groep bestond uit mensen van
verschillende leeftijden en verschillende
condities. Voor enkelen van de groep was het heel
zwaar, omdat er geen rekening werd gehouden met
de zwakkeren uit de groep. Er was vaak geen
begrip voor het feit dat niet iedereen als een
berggeit over het ruwe stenen pad huppelde.
Chaunaca
is een dorp dat een prettig microklimaat heeft,
omdat het beschermd tussen hoge bergen ligt.
Voorts reden we verder naar de krater van Maragua.
Eigenlijk is dit een vreemde geologische
formatie die bij elkaar ongeveer 16 km2
beslaat en die de vorm heeft van een schelp. Je
kunt hier onder andere brokstukken obsidiaan
vinden. Er zijn watervallen, grotten, en midden
in het dorp is nog een begraafplaats uit de
precolumbiaanse tijd. Het dorp Maragua staat vooral bekend om zijn weefkunst. Vanaf Maragua reden
we via een zeer fraaie route al
hobbelend terug naar Sucre.
terug naar boven
Dag 7:
Sucre - Indianenmarkt van Tarabuco
We
reden naar Tarabuco voor de kleurrijke markt die
daar dan plaatsvindt. Jammer dat Päivi niet mee
kon, zij was ziek geworden. Tarabuco ligt op
ongeveer 65 km ten zuidoosten van Sucre, de
tocht erheen duurt ongeveer anderhalf uur, op
een goed geasfalteerde weg. De tocht naar Tarabuco voerde door een landschap dat vanwege
de frequente regenval een groot deel van het
jaar prachtig groen is. Onderweg was
weinig bebouwing te zien, alleen wat veekuddes en
enkele schaarse huizengroepen. Tarabuco zelf is
een dorp met huizen van baksteen en veelal rode
pannendaken, dat het tot een simpel, maar wel
aantrekkelijk dorpje maakt. Echt groot is het
dorp niet. De markt, die de belangrijkste
trekpleister van het dorp vormt, is gesitueerd
rond het centrale
plein
en loopt door in de vele zijstraten. Hier kun je
textiel van zeer hoge kwaliteit kopen en zeker
niet duur, alhoewel de prijzen wat hoger liggen
dan elders in de omgeving vanwege de grote
populariteit van het dorp bij toeristen. Mooie
artikelen kun je ook kopen in het Centro
Artesanal Inca Pallay, waar de opbrengsten
direct ten goede komen aan de handwerkslieden,
die daarbij zijn aangesloten. De bevolking loopt
grotendeels in traditionele kleding, welke de
grootste attractie vormt van het dorp. Opvallend
zijn de zwarte helmachtige hoofddeksels, een
erfenis van de Spaanse soldaten uit de 15de en
16de eeuw, die nu gedragen worden door de mannen
(en soms ook de vrouwen) uit het dorp. Ook
andere hoofddeksels doen af en toe denken aan
militaire outfits. In elk geval paraderen er
heel wat kleurige
hoeden
en mutsjes door de straten. Verder gestreepte
poncho's en vrouwen met wijde rokken, zoals dat ook
in het Andesgebied grotendeels gebruikelijk is.
De bewoners van Tarabuco halen hun inkomsten
voor een belangrijk deel uit het toerisme, dus
ze doen hun best je voor hun koopwaar te
interesseren. Ook wanneer je foto's of films van
hen maakt, schromen ze niet daar geld voor te
vragen. Daar staat tegenover dat de talrijke
artikelen, die je er kunt kopen, werkelijk
spotgoedkoop zijn, zeker als je in aanmerking
neemt dat het allemaal handwerk is dat je daar
vindt. Rond het plein zitten verschillende
kleine cafeetjes, een paar restaurants zitten in
de zijstraten. Mooi is verder het witte kerkje
aan het plein en de bijzondere kiosk op het plein
zelf, waarin nota bene een kapper is gehuisvest.
Mocht je een feest in Tarabuco willen meemaken,
dan moet je het feest van Pujllay bijwonen,
de onafhankelijkheidsviering van het stadje. Dit
feest wordt gehouden in het tweede of derde
weekend van maart, en is een herdenking van de
overwinning van de dorpelingen onder leiding van
Doña Juana Azurduy op de Spanjaarden op 12 maart
1816. Tijdens dit feest komen toeristen uit het
hele land en ook uit het buitenland om de
dorpelingen te zien dansen in hun kleurrijke
traditionele outfits.
We dineerden in een leuk restaurant waar Päivi
zich hield bij een soepje en thee. Ze voelde
zich al wel wat beter, maar was nog niet helemaal
fit. 's-Avonds liepen we nog heerlijk over het
voor de kerst rijk versierde Plaza 25 de Mayo.
terug naar boven
Dag 8:
Sucre - Potosí
Päivi
voelde zich vandaag gelukkig een stuk beter. We
reden door het ruige Andeslandschap van Sucre
naar Potosi, de hoogste stad (4070 m.) ter
wereld. Onderweg stopten we bij het Castillo de
la Glorieta een wel heel bijzonder landhuis. Er
was vandaag geen bezoekdag, maar de
schoonmaakster had de deur open laten staan en
daardoor konden we ook een kijkje binnen nemen.
Je kunt wel zeggen dat er een goede bewaking is,
want op het zelfde terrein was ook een kazerne.
Castillo de la Glorieta
Aan het begin van de 19de
eeuw, terwijl steden als Londen en Parijs snel
in opkomst waren, bleef een stad als Sucre steken in isolement,
hoewel Bolivia toch gold als het land waar de
welvaart vandaan kwam. Vooral toen de
Boliviaanse regering van Sucre verhuisde naar La
Paz, geraakte Sucre
steeds meer in de vergetelheid. Het was dan ook
moeilijk bereikbaar. Per paard of
paardenkoets
waren eigenlijk de enige mogelijkheden. Er
kwam echter een bouwwerk dat het aanzien van de stad
wat kon opvijzelen. De beroemdste zilvermijn in
die tijd was die van Huanchaca, vlak bij het
dorp Pulacayo, in
de buurt van Uyuni.
Een van de eigenaren was Don Francisco Argandoña, die ook een
eigen bank bezat. Hij was getrouwd met Clotilde Urioste Velasco, wier ouders
afkomstig waren uit Spanje. Als paar stonden zij
zeer in aanzien; zij schonken een groot deel van
hun vermogen aan goede doelen. Na enkele
diplomatieke reizen door Europa en Rusland, waar
zij verschillende eervolle titels ontvingen, nam
Francisco Argandoña
een
Argentijns-ltaliaanse architect in dienst om een
paleis voor hen te bouwen net buiten de stad Sucre. Zo kwam het Castillo tot stand.
In 1897 was het gereed, met stallen, een
klokkentoren en een minaret. Eromheen grote
tuinen, een pad langs de rivier en zelfs een
kunstmatig meer. Verder een miniatuurspoorlijn,
fonteinen en grotten. In het kasteel werden
zowel Moorse als Italiaanse elementen verwerkt,
de meubelen werden geïmporteerd vanuit Europa.
Het was een plek waar de noblesse zich
verzamelde en waar met regelmaat grote feesten
werden georganiseerd. Sucre als stad begon weer
mee te tellen. De crisistijd en de Tweede
Wereldoorlog gooiden echter roet in het eten. In
de jaren veertig raakte het Castillo onbewoond.
Vervolgens werd er meer dan 40 jaar nauwelijks
meer naar omgekeken. Gelukkig werd het in 1987
tot Nationaal Monument verklaard en kon er,
dankzij wat fondsen, het een en ander worden
opgeknapt.
We reden verder door het fraaie landschap met
mooie vergezichten. Na 50 km maakten we nog
een fotostop bij een wel heel bijzondere brug, de Puente Sucre over de Rio Pilcomayo. De brug werd
op bevel van president Aniceto Arce gebouwd door ingenieur Pinkas en ontworpen en
berekend door Luis Soux. Hij werd gebouwd. Het wordt
beschouwd als een interdepartementaal historisch
monument. De metalen hangbrug, met een
tweehonderd meter lange overspanning, is een
uitstekend stukje techniek en is opgebouwd
rond twee immense torens die doen denken aan
middeleeuwse forten bekroond door kantelen. Het
monument werd onlangs gerestaureerd.
Aangekomen in Potosi deden we, bij de
verkenning van de stad, het echt rustig aan, want je
lichaam moet wennen aan de zuurstofarme lucht op
die grote hoogte. De ontdekking van goud en
zilver in de Cerro Rico, de rijke heuvel, heeft
een beslissende rol gespeeld in de historie van
Potosí. Vlak na de ontdekking van de rijkdommen
in de bodem stichtten de Spanjaarden in 1545
deze stad aan de voet van de berg Cerro Rico.
Vier eeuwen lang vloeiden alle inkomsten naar
Spanje om paleizen en kerken te versieren en om
oorlogen mee te financieren.
Geschiedenis
Potosi,
de hoofdstad van het gelijknamige departement
met een inwoneraantal van rond de 140.000, is
een stad die letterlijk en figuurlijk kan bogen
op een rijk verleden. Ze staat bekend als de
zilverstad van Bolivia. Hoewel van de
zilverproductie nu nog maar heel weinig over is,
heeft deze in de loop der eeuwen onuitwisbaar
haar stempel gedrukt op de architectuur, met
prachtige kerken, kloosters en paleizen. De
stad, die op een hoogte ligt van 4090 m en
daarmee de hoogste stad van de wereld zou zijn,
werd gesticht in 1545 door Juan de Villarroel,
oorspronkelijk met de naam `Villa Imperial de
Carlos V, ter ere van keizer Karel V. De
aanleiding voor de stichting van deze stad was
de vondst van zilvererts door de indiaan Diego Huallpa in de Cerro Rico in het jaar daarvoor.
Het schijnt dat de Incakoning Huayna Capac de
berg al had laten onderzoeken in 1462. Toch
duurde het nog ruim 80 jaar totdat er echt
zilver gevonden werd. Diego Huallpa was een
inheemse herder die zijn schapen op de berg liet
grazen. Toen er onweer dreigde, moest hij voor
de nacht in een grot schuilen, waar hij een
vuurtje stookte en ontdekte dat de berg zilver
bevatte. Zodra dit bekend werd, leidde dit tot
een invasie van Spanjaarden die hier kwamen om
een graantje van de net ontdekte rijkdom mee te
pikken.
Voor
het werk in de mijnen ronselden zij indianen,
die als slaven het erts uit de mijnen moesten
halen; vanwege de slechte arbeidsomstandigheden
stierven zij bij bosjes. Het gewonnen zilver
werd op grote schepen naar Spanje vervoerd.
Onderweg werden ze regelmatig overvallen door
piraten, onder wie Piet Hein. De Spanjaarden die
zich in Potosi gevestigd hadden, omringden zich
met steeds meer luxe, lieten paleizen en kerken
bouwen, en kloosters waar zij als dank voor hun
materiële rijkdom hun tweede zoon of dochter
heen stuurden om zich namens hen aan een
godsdienstig en spiritueel leven te wijden. De
stad dijde uit en werd in de loop van de 17de
eeuw met ongeveer 160.000 inwoners een van de
grootste en zeker de rijkste van Zuid-Amerika.
De grootste steden in Europa waren op dat moment
Londen en Antwerpen, waarvan het inwoneraantal
rond de 100.000 lag. Van al deze kerken en
kloosters, die in een zo korte tijdsspanne
gebouwd werden, kunnen we nu nog steeds de
architectuur bewonderen, net als van de
prachtige herenhuizen en overheidsgebouwen uit
die tijd. In 1672 kreeg de stad zelfs haar
eerste Casa de la Moneda, waar munten werden geslagen.
Later zou er een tweede volgen. In deze
tijd werden er zeker 80 kerken gebouwd. Ook
werden waterreservoirs aangelegd om de snel
toenemende bevolking van drinkwater te kunnen
voorzien. In de 19de eeuw trad echter het verval
in.
Allereerst
leidden de onafhankelijkheidsoorlogen ertoe dat
de Spanjaarden veel rijkdommen uit de stad
weghaalden en vertrokken. De mijnen waren
intussen aardig leeggehaald, waardoor de
zilverproductie afnam en de opbrengst daalde. De
stad liep leeg, alleen de prachtige koloniale
bouwwerken bleven staan. De staat zag steeds
minder heil in de exploitatie van de bijna
uitgeputte mijnen, hetgeen uiteindelijk in de
jaren tachtig van de 20ste eeuw ertoe leidde dat
alle staatsmijnen werden gesloten. Aangezien er
weinig economische alternatieven waren voor de
inwoners van de stad, bleven veel mijnwerkers
hun werk uitoefenen in de mijnen, maar nu binnen
een systeem van coöperaties, gerund door
henzelf. Ze gingen voor stukloon werken of soms
ook individueel door hen gewonnen zilvererts
verkopen. Dat is nu de situatie. Ook de
verwerking van het erts tot poeder voor de
export wordt nog in Potosí uitgevoerd. Verder
biedt de stad weinig werkgelegenheid, er is geen
andere industrie. De prijs voor zilver en andere
mineralen blijft fluctueren. In de omgeving van
Potosí is op een aantal plaatsen zink gevonden,
dat nieuwe mogelijkheden lijkt te bieden. Het is
echter iedere keer afwachten wat de prijzen op
de wereldmarkt doen. Rond 2005 zijn de prijzen
weer wat omhooggegaan, maar de opbrengsten
blijven al met al laag. Tegenwoordig verdienen
veel mijnwerkers wat bij binnen het toerisme,
bijvoorbeeld door toeristen in de mijngangen
rond te leiden, en hen zo een kijkje te geven in
het leven van een arbeider onder de grond. In
1987 heeft de Unesco Potosí tot werelderfgoed
uitgeroepen.

We liepen nog even door het centrum, waar al de
historische rijkdom van de stad te zien is. Aan
het centrale plein de Plaza 10 de Noviembre verheft zich de rijk
gedecoreerde Catedral, het blok daarnaast het
Casa de la Moneda, nog een blok verder La Torre
de la Cοmpańia de Jesύs. Op loopafstand
bevinden zich tientallen andere kerken, veel in
barokstijl, in navolging van de destijds
heersende bouwstijl in Spanje, maar dan nog
rijker uitgevoerd.
Na de lunch brachten we, samen met Rob, Frans en
Hannie, een bezoek aan de Templo y Convento de
San Francisco. Het is moeilijk οm een
bezoek te kiezen tussen de talrijke kerken in de
binnenstad van Potosi, maar de kerk van San
Francisco met aangrenzend klooster springt
eruit. Niet ver uit het centrum, is dit
klooster van franciscaanse monniken in 1547
gesticht door Fray Gaspar de Valverde. Daarmee
is dit het oudste klooster van Bolivia. De
oorspronkelijke kerk was de eerste die in Potosi
werd gebouwd. De franciscanen predikten in
navolging van hun voorganger Franciscus van
Assisi vooral soberheid, vandaar dat ook de
eerste kerk eenvoudig was. In 1707 besloten de
franciscanen echter de kerk af te breken en er
een nieuwe voor in de plaats te bouwen, omdat de
eerste kerk niet meer voldeed aan de behoeften
van de toenemende groep gelovigen. Deze tweede
kerk werd in 1726 in gebruik genomen. De toren
valt op binnen de architectuur van Potosi. De
toren is vervaardigd van onder andere graniet en
bedekt met bakstenen en dakpannen. Achter de
toren loopt een
gebogen dak, als van een
basiliek, naar achteren door, compleet bedekt
met oranjerode dakpannen en voorzien van
trappetjes, waardoor je een wandeling over het
dak kunt maken. Hiervandaan heb je een
schitterend uitzicht over de stad. Het klooster
is soberder dan veel andere. Het is dan ook een
van de weinige kloosterordes, waar ook armen
konden intreden. Nu worden er rondleidingen door
een gids gegeven, die uitleg geeft bij een
expositie van schilderijen uit de koloniale
tijd, waaronder een groot schilderij van Melchor
Pérez de Holguin. Verder is er een tabernakel
met een Christusbeeld, gemaakt van cactushout.
Rond dat beeld bestaan veel legenden, zoals het haar
dat echt is en nog groeit (het wordt eenmaal in de 40 jaar geknipt)
en het beeld
dat kan zweten en kan bloeden. We brachten ook een
bezoek in de catacomben, waarin de monniken
vroeger werden begraven.
terug naar boven
Dag 9:
Potosí
's Morgens
deden we het rustig aan. 's Middags brachten we nog een bezoek aan de Casa de la Moneda. Vanwege de snel toenemende
bevolking en de uitbreiding van de handel in
Potosí werd het nodig een financieel centrum op
te richten voor alle zakelijke en financiële
transacties. Om die reden werd tussen 1572 en
1575 het eerste Casa de la Moneda gebouwd, aan
de huidige Plaza 10 de Noviembre in het centrum
van de stad. Tot 1767 bleef dit Casa de la Moneda
in gebruik. Uit Spanje kwam in deze tijd de wens om de zilverproductie nog
verder op te schroeven. Spanje had het geld hard
nodig, vanwege de grote adelklasse die
improductief was en moest worden onderhouden, en
het ontbreken van enige industrie in Spanje,
waardoor alle opbrengsten uit de koloniën in een
hoog tempo wegvloeiden naar de industriegebieden
van vooral
Vlaanderen.
Om deze reden moest er ook een
nieuw en groter Casa de la Moneda komen, dat tot
stand kwam tussen 1759 en 1773, niet ver van het
oude. In dit nieuwe muntgebouw werd met
nieuwe technieken gewerkt, zodat de munten
regelmatiger werden dan voorheen. Belangrijk,
omdat de onregelmatige randen van de voorgaande
munten het moeilijk maakten om diefstal van
stukjes zilver te controleren.
Het Museo de la Casa de la Moneda is dit tweede
muntgebouw. Het gebouw is enorm en beslaat een
huizenblok met een oppervlakte van 7570 m2. Het
omvat 5 binnenplaatsen, 2 verdiepingen en in
totaal 54 expositiezalen. Wanneer je de eerste
binnenplaats op loopt, word je meteen
geconfronteerd met een lachend, enigszins
karikaturaal masker, dat werd vervaardigd in
1865. Het is niet zeker wie hiermee wordt
afgebeeld. Het vermoeden bestaat dat het een van
de werkbazen is. In de zalen kun je
schilderkunst bekijken van grote schilders,
zoals Melchor Pérez de
Holguin, de bekendste
schilder van Bolivia. Deze schilder werd in 166;
geboren in Cochabamba, maar heeft het grootste
deel van zijn leven in Potosi gewoond, waar de
inwoners het geld hadden οm hem opdrachten te
verstrekken. Frappant zijn de schilderijen van
paarden. Deze schilder was nog nooit in
laaggelegen gebieden geweest en omdat op deze
hoogte geen paarden kunnen leven, schilderde hij
ze met mensengezichten. Een zaal is speciaal gewijd aan
schilderijen van Maria. Ook kun je munten
bewonderen en alles wat met de vervaardiging van
munten te maken had. De machines voor het maken
van munten, blijken enorme houten installaties, die
destijds werden aangedreven door muilezels die
rondjes moesten draaien. Deze machines
werden per schip uit
Cádiz naar Buenos Aires
gebracht, vanwaar ze op karren naar Potosí
werden vervoerd. Om het geld veilig te kunnen
transporteren, beschikte men over grote
kluiskisten, waarvan ook verschillende
exemplaren worden tentoongesteld. Verder kom je
door zalen met mijnbouwwerktuigen, allerlei
mineralen en archeologische vondsten en
natuurlijk met zilveren voorwerpen, uiteenlopend
van sieraden tot gebruiksvoorwerpen, zoals zelfs
een zilveren po. Overigens worden hier al heel
lang geen munten meer geslagen. Nadat van 1909
tot 1953 elektrische machines waren gebruikt
voor de vervaardiging van munten, worden sinds
die tijd de Boliviaanse munten in het buitenland
vervaardigd, in Spanje, Canada en Frankrijk.
terug naar boven
Dag 10:
Potosí - Uyuni
We
zouden om 12:30 uur vertrekken maar liepen eerst
nog even naar het de Plaza 10 de Noviembre en
genoten van de sfeer.
Omdat de restaurants nog niet open waren, namen
we op het plein vlakbij het hotel snel een empenada
aan een kraampje. Dit was werkelijk de
lekkerste empenada die we ooit gegeten hebben.
Hierna terug naar het hotel om naar de bus te
gaan voor onze reis naar Uyuni. Helaas moesten
we bijna 2 uur op de bus wachten. De chauffeur
belde dat hij de parkeergarage niet uit kon,
omdat er een vrachtwagen voor geparkeerd stond.
Er werd veel gemopperd, maar toen hij aan kwam
rijden, was toch iedereen opgelucht en blij.
Het was een prachtige 6 uur durende rit door de
bergen van de Altiplano die steeds onherbergzamer werden. We
maakten een aantal fotostops, waarbij we vele
lama's, alpaca's en de in het wild levende vicuña's
zagen.
Ook het aantal reusachtige cactussen werd steeds
meer. Uiteindelijke stopten we op een hoog punt
boven de stad Uyuni waar we naar de
zonsondergang keken. Langzaam zagen we alle
lichtjes in Uyuni aangaan, zodat we de
werkelijke
grote van het stadje konden zien. Laat kwamen we in het
hotel aan, waar we gelukkig in de pizzeria konden
eten.
terug naar boven
Dag 11:
Salar de Uyuni, excursie zoutvlakte
Het stadje Uyuni
is gesticht ín 1889,
ten tijde van het presidentschap van Aniceto
Arce. Waar de naam vandaan komt, is niet
helemaal duidelijk, maar het heeft vermoedelijk
te maken met het Aymarawoord `Uyu dat `huis'
betekent. Hoewel Uyuni als piepklein stadje met
een bevolking van rond de 15.000 inwoners op
zichzelf niet veel te bieden heeft, oefent het
toch een booming aantrekkingskracht uit, omdat
het de uitvalsbasis is voor excursies naar de
grootste zoutvlakte van Bolivia, de Salar de
Uyuni. Overigens trok dit gebied vijftien jaar
geleden nauwelijks de aandacht, maar de
afgelopen jaren is het toerisme in ijltempo
toegenomen. Een bezoek aan de zoutvlakte en de
rest van de omgeving is het dubbel en dwars
waard. Het stadje Uyuni heb je snel gezien.
De meeste restaurants zijn pizzeria's, hetgeen
wellicht tekenend is voor het publiek dat het
stadje aandoet.
We begonnen de dag met een heerlijk door onze
Amerikaanse gastheer gemaakt ontbijt. Daarna
stapten we in Landcruisers voor een excursie naar
de Salar de Uyini, de zoutvlaktes. De
Bolivianen noemen dit gebied ook wel het Alaska
van Bolivia. We stopten
eerst bij het dorpje Colchani. Er wonen zo'n 20
tot 30 families, die voor hun bestaan volledig
afhankelijk zijn van de zoutproductie. Het zout,
dat zij in ruwe vorm vergaren in de omgeving,
wordt in primitieve ovens gedroogd, daarna
gemalen en ten slotte wordt er jodium
bijgevoegd. Het wordt in zakken van 50 kilo
verkocht en veelal geëxporteerd naar het
buitenland. Tijdens de regentijd ligt de
productie stil, dan is het zout te nat om goed
in de ovens te kunnen drogen. Neveninkomsten
moeten dan vooral uit de verkoop van
toeristische artikelen komen, veelal van zout
vervaardigde souvenirs en uit de rondleidingen,
die toeristen krijgen om het productieproces te
leren kennen.
Hierna naar de hoofdattractie in de omgeving van
Uyuni de Salar de Uyuni, het indrukwekkende
zoutmeer. We reden met hoge
snelheid over de vlakte, waarbij niet gekeken wordt waar de
"weg" loopt. Dit meer strekt zich bijna uit tot
aan de grens met Chili en bestrijkt in totaal
12.000 km2, waardoor het met recht de grootste
zoutvlakte van de wereld wordt genoemd. Ooit lag
hier het enorme Minchinmeer, inmiddels zo'n
40.000 jaar geleden, dat grotendeels opdroogde.
Wat er overbleef waren Lago Ροορό en Lago Urύ-Urο
en een paar zoutvlaktes, waaronder deze. Nu is
de zoutlaag op sommige plekken wel tot 20 m dik.
Deze vormt een uitgestrekte witte vlakte, waar je
in de droge tijd eindeloos overheen kunt lopen
en die je met een jeep kunt doorkruisen. Dat
gebeurt dan ook op zo'n tocht.

Voorts reden
we naar het Isla Incahuasi en het Isla del
Pescado (in de vorm van een vis), die overigens
vaak met elkaar worden verward. Dit zijn
uiteraard geen echte eilanden, maar omvangrijke
rotspunten die boven de zoutvlakte uitsteken.
Opmerkelijk zijn de cactussen die op deze islas
groeien, de Trichocereus pasacana. Deze groeien
slechts 1 cm per jaar. Er zijn cactussen
bij van wel 12 m hoog. Op Isla Incahuasi is
overigens, tot afgrijzen van diegenen die juist
de natuur en de afgelegen ligging van het eiland
zo waarderen, een restaurant verrezen. Onderweg
over de vlaktes kun je soms groepen flamingo's
ontwaren. Er zijn drie soorten flamingo's die in
bepaalde perioden op de vlaktes broeden:
Chileense flamingo's, Andesflamingo's en James'
flamingo's.

Op het Isla Incahuasi
wandelden we tussen al deze fraaie cactussen.
Het was toch een hele klim op deze grote hoogte.
Päivi was toch maar beneden gebleven en genoot
van het mooie uitzicht. De
uitstekende lunch werd door de chauffeurs
klaargemaakt, waarna we verder gingen. Onderweg
haalden de
chauffeurs nog mooie zoutkristallen voor
de groep uit het water onder de zoutlaag. Toen
verder naar het zouthotel Playa Blanca, geheel
opgetrokken uit zoutblokken. Het hotel is niet
meer in gebruik vanwege het probleem van het
niet hebben van een riolering. Het hotel is
tijdens de Dakar rally een punt, waar de
voertuigen langs komen. Vlakbij het hotel is
daarvoor een gedenkteken opgericht. Vervolgens
reden we naar de plaats waar het zout gewonnen
werd. Hier zagen we allemaal zouthopen, die
gedroogd werden.

Het laatste onderdeel van deze mooie excursie was
een bezoek aan het Cementerio de trenes, een treinenkerkhof
op de Avenida Ferroviaro . Dit
dateert uit de jaren veertig, toen de
mijnbouwindustrie begon terug te lopen en de
treinen, die de mineralen vervoerden geleidelijk
werden afgeschreven. Het is nu een wat afgelegen
en naargeestige plek geworden, waar een groot
aantal
locomotieven en treinwagons staat weg te
roesten, ten prooi aan het dikwijls gure weer
van de hoogvlakte. De meesten zijn afkomstig uit
Engeland en dateren uit de 19e eeuw. Uyuni was
ooit een belangrijk knooppunt voor treinen uit
onder meer Calama in Chili, La Paz, Potosí en
Villazon aan de Argentijnse grens. Wel leuk materiaal voor
treinfanatici en een uitdagend speelterrein voor
enthousiaste toeristen, die graag eens in en op
dergelijke treinstellen willen klauteren.
's-Avonds werd er weer gedineerd in de pizzeria
van het hotel.
terug naar boven
Dag 12:
Uyuni - Pampa Colorada - Villamar
Het
was vandaag de eerste kerstdag en we werden
verrast met een heerlijk champagneontbijt dat
onze Amerikaanse host, gekleed als kerstman, ons
gaf. We hoorden ook het bijzondere en tragische
verhaal van zijn gehandicapte zoon die van de
een op andere dag ernstig ziek was geworden. De
familie was er trots op dat hij in 2015 de paus
mocht ontmoeten.
Na het kerstontbijt stapten we met onze bagage
naar de jeeps, die op ons stonden te wachten. We
begonnen vandaag aan onze tweedaagse jeepsafari.
Er reisde een lokale kok mee die de maaltijden
onderweg zou klaarmaken. Op weg naar Villamar reden we door de ‘Pampa Colorada’, de
rode woestijn. In het dorpje San Cristobal
stopten we even voor een kopje koffie, om wat
kraampjes te bekijken en een kijkje te nemen in
de kleine koloniale kerk. Jammer dat de
reisbegeleidster meer tijd nodig had voor haar
eigen fotosessies, zodat we niet langer mochten
blijven. Onderweg zagen we vele lama's, alpaca's, vicuña's
en de eerste flamingo's.
Het
dorp San Cristobal heeft een aparte
geschiedenis. Toen vlak boven het kleine stadje
San Cristóbal de grootste zilvermijnen van
Bolivia werden ontdekt en er in 1998 concessies
werden uitgegeven aan het Canadese
mijnconsortium Apex Silver, rees de vraag wat er
met het stadje moest gebeuren. Het had weliswaar
slechts 350 inwoners, maar lag net aan de voet
van de mijn, dus dat zou gevaar voor de mensen
kunnen opleveren. Besloten werd om het dorp
elders nieuw op te bouwen en het oorspronkelijke
dorp leeg achter te laten. Er stond echter een
prachtige, 350 jaar oude, koloniale kerk, die de
bevolking niet kwijt wilde. 0m die reden besloot
het mijnbouwbedrijf niet alleen een geheel
nieuw dorp elders te bouwen, met modernere
faciliteiten, maar ook de kerk steen
voor
steen af te breken en in het nieuwe dorp
op te bouwen. Eveneens werd het kerkhof met de
daar begraven lichamen verplaatst. Het nieuwe
dorp verrees 17 km verderop. De kerk werd
precies als het origineel opgebouwd, maar nu
extra stevig. Tijdens de reconstructie werden
oude schilderingen teruggevonden. De dorpelingen
kwamen er goed vanaf met hun nieuwe huizen,
herbouwde kerk, moderne medische voorzieningen,
scholen en sporthallen. Ook kreeg iedereen die
voor het mijnbouwbedrijf wilde werken een baan
voor het leven aangeboden. Natuurlijk kwam
ook het mijnbouwbedrijf er niet slecht
vanaf: de zilvervondst in San Cristobal kan nog
wel eens groter blijken te zijn dan de
traditionele in de Cerro Rico bij Potosí. Er zit
ook een keerzijde aan het verhaal. Critici
merken op dat de bewoners uit dit
oorspronkelijke Quechua-dorpje, die zich wijdden
aan landbouw en veeteelt, door alle
veranderingen gedwongen, geproletariseerd zijn.
Hun oude bestaan kunnen ze niet meer
voortzetten, hun bestaan is nu afhankelijk van
de mijnbouwbedrijven. Niet iedereen zal dat als
een vooruitgang ervaren.
Ook stopten we voor een wandeling door de Valle
de las Rocas, vulkanisch gevormde rotsen in
allerlei bizarre vormen. Het vulkanisch
gesteente is in het ruige verleden over elkaar
heen gerold, gestold en nu massaal aan het
eroderen door water en wind. Het is een geliefde
plek voor bergbeklimmers, met name de oude
lavagangen, die soms overhangen, zijn erg
populair. Voor de meeste toeristen is het vooral
een wandelgebied.

Aan het eind van de dag kwamen we in het
kleine dorpje Villamar aan. Hier heeft de lokale
gemeenschap eenvoudige huisjes gebouwd om
toeristen te ontvangen en zo voor de nodige
inkomsten te zorgen. Het dorp Villamar valt op
vanwege de grote
veestapel die daar in de
omstreken rondloopt. Een combinatie van koeien,
schapen, lama's en alpaca's graast het dal af,
een teken van de relatieve welvaart van deze
leefgemeenschap. Gezegd was, dat je hier slaapt
met meerdere reisgenoten op een kamer en dat ook
de sanitaire voorzieningen moeten worden
gedeeld. Dat bleek niet helemaal waar. Er waren
verschillende
tweepersoons
kamers en wij hadden het geluk één ervan te
krijgen. Onze kamer had ook een eigen badkamertje, dus geen probleem.
's-Avonds hadden we hier het kerstdiner. Er was
van-te-voren gezegd dat er geen drank te krijgen
zou zijn, immers kookte onze eigen kok. Iedereen had
dat goed in de oren geknoopt en in Potosi flink
ingeslagen. We aten spaghetti en nadat de wijn
op was, kwam de whisky op tafel. Het werd reuze
gezellig!
terug naar boven
Dag 13:
Villamar - Laguna Colorada - Sol de
Mañana-geisers - Rocas de Dalí - Laguna Verde -
San Pedro de Atacama
Vroeg
vertrokken we met de jeeps voor een
prachtige reis richting Chili. We reisden door het Reserva Nacional Eduardo Avaroa, een prachtige
omgeving van meren en vulkanen. Bij de ingang
van het reservaat zagen we wel een verkenner van de
Dakar rally die hier ook langs zou komen. Als eerste
kwamen we bij de Laguna Colorada aan, een meer met
een prachtig rode kleur gelegen op 4278 meter
hoogte. Het mineraalrijke "Celestine"water trekt flamingo’s
aan die je hier aan de oevers kunt zien. Het
waren er wel duizenden.

Onderweg
gebeurde het onwaarschijnlijke met onze zeer
ervaren chauffeur. We kwamen vast te zitten.
Met wat graaf werk konden we weer verder. Vervolgens moesten we een bergketen van bijna
5000 meter hoogte over, waarna we in een volgend
natuurwonder terecht kwamen. In het thermische
gebied van Sol de Mañana zagen we spuitende
geisers en pruttelende modderpoelen en in het Laguna Polques weer wat flamingo’s.
Hier lunchten we.

Na deze break kwamen we langs
de 'woestijn van Salvador Dalí'. De ‘Rocas de
Dalí’ zou doen denken aan het werk van de
beroemde Catalaanse schilder: surrealistisch
gevormde rotsen in een vulkanische woestijn. Het
viel
tegen en waarschijnlijk zou Dali zich omdraaien
in zijn graf.

Aan de voet
van de 5960 meter hoge vulkaan Llicancabur ligt
de Laguna Verde, hier zorgt het hoge
mineraalgehalte van het water voor een prachtige
blauwgroene kleur. Tijd voor nog meer prachtige
foto’s tijdens deze indrukwekkende reisdag!
Vervolgens kwamen we midden in de wildernis bij
de grens met Chili. Nadat we de
grensformaliteiten hadden afgehandeld, stapten
we van de jeeps in de busjes aan de andere kant
van de grens en daalden we af naar 2435 meter,
naar de eerste stop in Chili: San Pedro de
Atacama, in de Atacamawoestijn.
terug naar boven
Dag 14:
San Pedro de Atacama
San
Pedro de Atacama is bekender en vaker bezocht
dan het uiterste noorden van Chili. Dat heeft
vooral te maken met het feit dat reizigers die
vanuit Bolivia Chili binnenreizen dikwijls
vanuit Uyuni de doorgaande route door dit gebied
nemen. In geologisch opzicht is de woestijn van
Atacama een voortzetting van het woestijngebied
en de zoutvlakten van Uyuni en vertoont hij veel
overeenkomsten. Het stadje San Pedro de Atacama
vormt het centrum van dit gebied.
San Pedro ligt aan de voet van de bijna 6000
meter hoge Licancabur vulkaan en vormt een
natuurlijke oase in de Atacamawoestijn, de
droogste woestijn ter wereld.
Deze
oase wordt al vele duizenden jaren bewoond en
het dorp (minder dan 2000 inwoners) heeft een
rijke geschiedenis. San Pedro heeft een echte
koloniale sfeer, met gebouwen gegroepeerd rond
een centraal plein, gebouwd van het natuurlijke
bouwmateriaal adobe. San Pedro ligt op een
hoogte van 2436 m en het beschikt over een
aangenaam klimaat. Voor ons was het wennen want
met meer dan 35° was het
best heet. Het hotel was ook niet je dat. Geen
airco, ramen die niet naar buiten open konden of
alleen open naar de gang, zo heet als een kas.
Het plaatsje oogt als een typisch
woestijnstadje, met nauwe ongeplaveide straatjes
en lage huizen. De meeste hotels worden omringd
door grote tuinen, die door muren afgeschermd
worden van de omgeving. In het
centrum
van het stadje staat een oud kerkje aan een
plein dat overschaduwd wordt door een reeks
zogenaamde peperbomen. In een zijstraatje van
het plein bevindt zich een markt waar kleurig
handwerk wordt verkocht.
Het stadje is uitgegroeid tot een populair
toeristisch centrum, waardoor de meeste van de
inwoners nu werkzaam zijn in het toerisme en
veel Chilenen van elders zich hier gevestigd
hebben om daar een graantje van mee te kunnen
pikken. Vooral veel jonge backpackers bezoeken
deze regio, maar ook oudere reizigers worden
aangetrokken door de vele bezienswaardigheden
die de omgeving biedt. Bovendien bieden de vele
restaurants met hun grote haardvuren en
livemuziek een gastvrije sfeer die je lang niet
overal vindt. Een wel heel bijzonder feit is dat
de enige bar in
het
stadje door een Fin uit Rauma wordt
geëxploreerd. Natuurlijk spraken Päivi en hij
over hoe dat gekomen is. Hij was 19 jaar geleden
als backpacker hier gekomen en nooit meer weg
gegaan. Hij vertelde dat 19 jaar geleden er geen
elektriciteit in het stadje was, maar dat San Pedro nu staat op de lijst van de 3 meest
ontwikkelde plaatsen in Chili. Voor Päivi was
het ook een beetje terug naar haar hippietijd
met al die lange haren en baarden.
Voorts maakten we een excursie naar de El Tatio
Geisers. De El Tatio-geisers kun je het beste ’s-morgens vroeg maken wat we ook deden. Even na
zonsopkomst is het hier het mooist, dan zijn de
geisers namelijk het meest actief en kun je ze
zien borrelen en spuiten. De geisers bestaan uit waterstralen die dwars door spleten
in de aardkorst met kracht naar buiten komen,
met temperaturen tot 85 graden Celsius.
Met
name als de zon opkomt is dit een indrukwekkend
gezicht, omdat de stralen, omgeven door waterdamp,
hoogten tot tien meter kunnen bereiken. In de
directe omgeving van de geisers vallen prachtige
flora en fauna te bewonderen, onder andere
lama's, alpaca's, vicuña's en vizcacha's.
Opmerkelijk is de yareta, groen mos dat de
stenen langs de weg bedekt. Dit snelgroeiende
mos dient als brandstof voor veel inwoners van
de streek. Het werd tot ongeveer 1970 op grote
schaal als zodanig gebruikt, tegenwoordig
krijgt het meer medicinale toepassingen. Het was
wel een groot verschil met Bolivia, waar alles zo
ongerept was, deze toch zeer commerciële
attractie van de Chilenen. Na een ontbijt, door
de chauffeurs klaargemaakt, reden we verder naar
een cactusvallei en vervolgens naar het dorpje
Machuca
dat in onze ogen speciaal voor de toeristen was
gebouwd. Het echte oude dorpje lag namelijk niet
ver weg. Machuca fungeerde vijfhonderd jaar
geleden als tambo, rustplaats voor rondtrekkende
karavanen. Machuca beschikt onder andere over
een prachtig en veel gefotografeerd kerkje met
losstaande toren en rituele tafel, waar voorheen
geofferd werd aan Pachamama, Moeder Aarde. Ook
hier weer een blijk van syncretisme, een
samenvoeging van katholieke en inheemse
geloofsrituelen.
terug naar boven
Dag 15:
San Pedro de Atacama
Deze
dag gingen we naar de Atacamawoestijn, onderweg
zagen we uitgestrekte zoutmeren tegen een
achtergrond van deels rokende, besneeuwde
vulkanen. We passeerden het mooie koloniale
dorpje Toconao, dat 38 km van San Pedro vandaan
ligt op een hoogte van 2485 m. In het dorp wonen
ongeveer 550 mensen, waaronder veel kunstenaars
die met het goed bewerkbare vulkanisch steen uit
de omgeving werken.
Vooral de prachtige witte klokkentoren uit 1750
trekt hier de aandacht. Zoals veel torens in
deze regio is ook deze los gebouwd van de kerk
waarbij hij hoort. Een andere bezienswaardigheid
in Toconao zijn de historische
irrigatiesystemen, nog steeds in gebruik, die je
onder begeleiding van een gids kunt bezichtigen.
De
Salar de Atacama bevindt zich een paar kilometer
verderop. Deze schijnbaar eindeloze witte
zoutvlakte wordt slechts onderbroken door enkele
lagunes, waar flamingo's en andere vogels op
zoek zijn naar micro-organismen. Verder weg
zagen we enkele tekenen van industriële
bedrijvigheid: er worden lithium en potassium
gewonnen, onder andere ten behoeve van de
vervaardiging van kunstmest. Het zout van deze
vlakte is niet eetbaar en dus niet geschikt voor
consumptie.
We reden van de Salar verder in de richting van
de lagunes en passeerden het dorp Socaire, op
een afstand van 90 km van San Pedro en op een
hoogte van 3500 m. We waren dan bijna ongemerkt
1 km omhooggegaan.
Hiervandaan
zagen we in de verte de prachtige zoutmeren van
San Pedro liggen. Vandaar de bijnaam 'Balkon van
Salar de Atacama'.
Nog 25 km verderop, op een afstand van 115 km
van San Pedro en op een hoogte van 4300 m,
bereikten we de schitterende lagunes Miscanti en
Meñiques. Miscanti is het grootste meer, omgeven
door prachtige vulkanen van het Andesgebergte.
Het water is helblauw van kleur en trekt
flamingo's, meerkoeten en andere watervogels.
Meñiques vormt zelfs een broedplaats voor veel
vogels en mag om die reden niet al te dicht worden
genaderd.
De lucht is hier ijl en zuiver, want het is
hier boven de 4000 m. Op de terugweg zagen we
kuddes lama’s en alpaca’s, tegen een verre
achtergrond van een rokende vulkaan.
terug naar boven
Dag 16:
San Pedro de Atacama, nachtbus naar La
Serena
In een comfortabele nachtbus overbrugden we
de grote afstand over de Pan American Highway
naar La Serena. We maakten gebruik van een 'semi-cama-bus',
van de stoelen kun je ‘halve bedden’ maken, er
was dan ook meer dan voldoende beenruimte.

Je kon een spannende film kijken, die nog
spannender werd zonder ondertiteling, en er was
een wc aan boord. Toen het laat werd, werden er
warme fleecedekens uitgereikt om onder te
kruipen. Ondanks dat het niet toegestaan was,
hadden wij een flesje whisky meegenomen
als nachtmutsje. Later kregen we een klein
ontbijt. Zelf hadden we ook voldoende etenswaren
en drinken meegenomen, zodat we niets te kort
hadden.
terug naar boven
Dag 17:
aankomst La Serena
De volgende dag kwamen we aan in
het hotel in
La Serena. Het was heerlijk om de oceaan te
zien. Nadat we onze spullen in het hotel hadden
gebracht, gingen we wat wandelen. We verkenden
de omgeving van het hotel dat aan de boulevard
is gelegen. Voorts lunchten we in een gezellig
restaurantje vlak bij de vuurtoorn waarna naar
het centrum wandelden.
La Serena is de aantrekkelijke hoofdstad van
regio IV en ligt ongeveer 470 km ten noorden van
Santiago. De stad is gesticht in 1544 door
Juan Βοhόn (een strijdmakker van Pedro de
Valdivia), maar werd vier jaar later bij de
zoveelste aanval door indianen volledig in de as
gelegd. In 1549 werd de stad geheel opnieuw
opgebouwd en in 1552 kreeg ze officieel
stadsrechten van Keizer Karel V van Spanje. Het
is daarmee
de op een na oudste stad van Chili.
Toch was daarmee de ellende nog niet voorbij,
want in de jaren daarna werd de stad meermalen
het doelwit van vooral Britse piraten die
verantwoordelijk waren voor frequente
plunderingen en vernielingen. De vondst van
zilver net ten noorden van La Serena betekende
een keerpunt voor de Spanjaarden en zorgde dat
de stad tot welvaart kon komen.
Hoewel La Serena de hoofdstad van de hele
regio is, bedraagt het aantal inwoner slechts
ongeveer 160.000. Hoogbouw is er eigenlijk
nauwelijks, waardoor La Serena een zekere rust
en eenvoud uitstraalt. Een belangrijke bijdrage
hieraan heeft het Plan Serena geleverd. Dit
architectonische herstelplan werd uitgevoerd
tussen 1946 en 1952 en zorgde voor het huidige
uiterlijk van de stad, waarvan vooral de
opgeknapte
koloniale gebouwen veel aandacht
trekken. De Plaza de Armas is een schaduwrijk
plein met veel bomen en een grote gebeeldhouwde
fontein in het midden met vier omvangrijke
vrouwenfiguren. Aan het plein staat de
neoklassieke kathedraal die in 1844 is gebouwd.
Hij werd ontworpen door de Franse architect Juan
de Herbage. Direct naast de kathedraal bevindt
zich het Museo de Arte Religioso, dat een grote
collectie bevat van religieuze voorwerpen uit de
17de, 18de en 19de eeuw. Een andere blikvanger,
aan dezelfde kant van het plein, is het
prachtige stadhuis annex gerechtshof met
hagelwitte muren en roodgeschilderd houtwerk.
Een groot deel van de binnenstad is ingericht
als
voetgangersgebied en zou zodoende een zekere
allure aan het winkelhart, zeker daar waar
fraaie koloniale herenhuizen staan, zoals Casa
Chadwick en Casa Herreros, moeten geven. Jammer
dat er gewoon door zeer veel auto's door dit
gebied wordt gereden. Op de markt waren allerlei soorten handwerken te
koop. Na wat gedronken te hebben in een barretje
aan de markt liepen we terug richting het hotel.
Bij gigantische "Lider" kochten we wat
artikelen. We sloten aan in de zeer lange rijen
voor de kassa's. Het was namelijk de dag voor
oudejaarsavond. Tot onze verbazing zeiden mensen
voor ons ga naar voren voor die paar
artikelen. We begrepen dat niet helemaal totdat
een man zei mee te komen. Hij bracht ons direct
naar de kassa en regelde dat wij voorrang
kregen. Wat een bijzondere ervaring!
's-Avonds aten we weer in het zelfde
restaurant als die middag. Er was in dit
Arabische restaurant wel wijn te krijgen,
al stond het niet op de kaart.
terug naar boven
Dag 18:
La Serena - Santiago de Chile
We vertrokken weer naar het busstation om verder met de lijnbus naar de hoofdstad van
Chili, Santiago de Chile te reizen. Dit keer was
de bus niet zo comfortabel. Het was overdag,
zodat we vol van het uitzicht konden genieten.
Er
brak wat paniek uit toen op het allerlaatste
moment verteld werd dat er op oudejaarsavond
geen enkel restaurant open zou zijn. Na wat
aandringen regelde onze "juf" dat we, tegen
aanzienlijke betalingen, in het restaurant van
ons hotel Monte Carlo konden dineren.
Voorafgaand aan het diner zaten we gezellig
buiten op het terras van het hotel iets te
drinken. Om 19:00 uur plaatselijke tijd hebben
Päivi en ik geproost op het Finse Nieuwjaar. Om
20:00 uur was er een vrolijke wir-war van
felicitaties, kussen en omhelzingen voor het
Nederlandse Nieuwjaar. Dit tot grote vreugde
van de Chilenen om ons heen, die ons met applaus
vanaf hun balkonnetjes en uit ramen de beste
wensen toezonden.
Voor het diner gingen we naar binnen. Best
gezellig, al was het diner niet echt hoogstaand.
Gezien dat dit de enige mogelijkheid was om aan
eten te komen na de vermoeiende busrit, waren we
allang tevreden. Hierna gingen wij gewoon naar
onze kamer, waar we de jaarwisseling op tv onder
het genot van een fles wijn volgden. In Chili
steken niet de mensen het vuurwerk af, maar is er
een door de stad georganiseerd vuurwerk vanaf de
TV toren. Het vuurwerk was werkelijk
spectaculair.
terug naar boven
Dag 19:
Santiago de Chile - vlucht naar Paaseiland
Wat een begin van het nieuwe jaar.
Met
een binnenlandse vlucht (van bijna 6 uur!)
gingen we naar
de spectaculaire afsluiting van deze reis:
Paaseiland of Rapa Nui. Paaseiland dankt zijn
naam aan de Nederlandse ontdekkingsreiziger
Jacob Roggeveen die het met Pasen ontdekte.
Päivi lag als kind, in de jaren 50, op haar buik
op de grond de foto's in het boek van haar opa
te bekijken. Thor Heyerdahl was haar held en hij
schreef over beelden op een ver eiland. Ze dacht
"als ik die ooit zou kunnen zien". Nu was de
tijd gekomen. Dankzij Anton, die, nadat zij
hem over haar droom had verteld, tegen haar zei:
"Nou, dan gaan we ze bezoeken!"
Aankomen
op Paaseiland is een feestelijke gebeurtenis.
Inwoners staan klaar de gasten, die bij hen
logies gereserveerd hebben, een bloemenkrans om
te hangen. Als de zon dan ook nog
doorkomt, en meestal is dat het geval, dan waant
de net aangekomen reiziger zich al gauw op een
Polynesisch eiland, dat Paaseiland ook min of
meer is. Gelukkig is Paaseiland nog kleinschalig
gebleven, tropisch, Polynesisch, maar geen spatje Chileens.

Paaseiland, ofwel Rapa Nui in de eigen taal, dat
op een afstand van 3700 km ten westen van Chili
in de Stille Oceaan ligt, heeft een oppervlakte
van 166 vierkante km (maximale lengte 24 km,
maximale breedte 12). De oorsprong van het
eiland dateert van drieënhalf miljoen jaar
geleden en is gebaseerd op de uitbarsting van
een vulkaan, die later Poike zou heten, aan de
oostkant van het eiland. Later volgden
uitbarstingen van de vulkanen Rano Kau (in het
zuidwesten) en Rano Aroi (in het huidige
noordelijke district Tereveka). Tezamen zorgden
zij voor de vorming van het driehoekige eiland.
In de loop der tijd zorgden zeker zeventig
kraters in het binnenland voor een verdere
aanvoer van magma en bepaalden daarmee het
huidige landschap van het eiland. Paaseiland
rust duizenden meters onder het zeeoppervlak op
een basis die vijftig keer zo groot is als het
bovenoppervlak. Het is een van de meest
geïsoleerde eilanden in de Pacific.
Het landschap op het eiland is indrukwekkend, met groene heuvels,
vulkanen en witte stranden, maar het eiland is
vooral bekend vanwege de Moais.
Het mysterie rond deze grote beelden, van soms
wel 20 meter hoog, is nog altijd niet opgelost.
Op verkenningstocht langs de kolossen leer je
meer over de theorieën die erover bestaan.
Verspreid in het mooie Polynesische landschap
vinden we ruim 800 beelden van vulkanisch
gesteente. De meeste zijn vijf tot zeven meter
hoog, maar er zijn ook uitschieters die variëren
van twee tot ruim twintig meter. Eigenlijk weet
niemand precies wie deze mysterieuze beelden
heeft gemaakt en waarom. Aangenomen wordt dat de
voorouders van de huidige bewoners de beelden
maakten ter aanbidding en als bescherming. We
weten wel dat de vulkaan Rano Raraku het
materiaal heeft geleverd. Rond de krater staan
en liggen vele, vaak onvoltooide, beelden.
Momenteel leven er ongeveer 3500 inwoners op het
eiland, waarvan ongeveer 70 procent nog op
enigerlei wijze afstamt van de oorspronkelijke
bevolking. Steeds groter is echter de vermenging
met niet-eilanders, met name met Chilenen van
het continent. Het overgrote deel van de
bevolking woont in Hanga Roa, het enige stadje
op het eiland. In de Iglesia Hanga Roa, de
katholieke kerk van het eiland, wordt het
christelijke geloof gemengd met de Rapa
Nui-tradities.
Bijna iedereen leeft van het
toerisme. Niet vreemd, wanneer je bedenkt dat het
eiland momenteel bezocht wordt door ongeveer
40.000 toeristen per jaar vanuit de hele wereld.
Het vliegverkeer op Paaseiland is heel beperkt.
Het monopolie daarop berust bij de
vliegmaatschappij LAN Chili en dat houdt in dat
er wekelijks slechts drie vliegtuigen landen
vanaf Chili en nog twee die uit Tahiti komen. De
vlucht vanuit Santiago duurt vijf tot zes uur,
waarbij moet worden opgemerkt dat het op
Paaseiland twee uur vroeger is dan in de rest
van Chili. Het vliegveld werd overigens in 1968
aangelegd met geld van de NASA, die deze plek
aanwees als noodlandingsplaats voor
spaceshuttles. Om deze reden wordt het vliegveld
gekenmerkt door een extra lange landingsbaan.
Geschiedenis
De
geschiedenis van het eiland zit vol legenden en
mysteries. Over het algemeen veronderstellen
onderzoekers dat de eerste kolonisten het eiland
bereikten rond het jaar 400. Dat zouden er
enkele tientallen geweest zijn, afkomstig uit
het
Polynesische gebied, die waren overgestoken
met dubbele kano's. Over de periode tussen 400
en 1200 is weinig bekend. Wel zou volgens
mondelinge overlevering rond het jaar 1000 Hotu
Matu'a, later koning van het eiland, met twee
schepen en drie- tot vierhonderd personen zijn
geland. Hij zou varkens hebben meegenomen,
kippen en allerlei planten en gewassen,
waaronder taro, zoete aardappelen, bananen en
suikerriet.
Pas na 1200 begon de aanwezigheid van mensen er
haar sporen achter te laten.
Toen begon namelijk
de vervaardiging van de grote standbeelden, de `moais'
en de daaruit voortvloeiende ontbossing van het
eiland, aangezien boomstammen een belangrijk
hulpmiddel vormden bij het verplaatsen van de
gigantische stukken steen. Bomen waren ook nodig
om kano's te bouwen en als brandhout te dienen.
De ontbossing voltrok zich in een snel tempo
tussen 1200 en 1600, ook omdat de bevolking
explosief toenam tot ergens tussen de 7000 en
9000 personen. Inheemse vogels stierven uit, de
verspreiding van plantenzaden stokte, en een
ecologische ramp was het gevolg.
Toen de Nederlander Jacob Roggeveen op
paaszondag in 1722 als eerste westerling met
zijn scheepsbemanning voet aan wal zette op
Paaseiland, stond er nergens een boom meer
overeind en leed de bevolking ernstige honger.
In de jaren daarna brak vermoedelijk een strijd
uit tussen verschillende stammen op het eiland,
bekend geworden als de strijd tussen de
Lang-Oren en de Kort-
Oren. Lang-Oren slaat op de
traditionele Paaseilanders, die oordeformatie
toepasten door de oorlellen steeds verder uit te
rekken. Misschien waren de Kort-Oren een andere
bevolkingsgroep die pas later op het eiland was
gekomen. Mogelijk waren dit Maori's uit
Nieuw-Zeeland, die niet bekend waren met het
uitrekken van oorlellen.
In elk geval zouden de Lang-Oren eeuwenlang
geheerst hebben. Dat is terug te zien in de
mooi, uitgehakte afbeeldingen van menselijke
koppen met lange oren. Wellicht onder extra druk
van de snel verslechterende ecologische
omstandigheden of misschien doordat het hier
een invasie van een nieuwe bevolkingsgroep
betrof, kwamen de Kort-Oren tegen de
Lang-Oren in opstand en brak er een beeldenstorm uit, waarbij
alle beelden omver werden getrokken en soms
zwaar beschadigd. De precieze toedracht van de
conflicten is nooit bekend geworden, aangezien
de Paaseilanders
niet over een geschreven overlevering van de
geschiedenis beschikken. In 1770 namen de
Spanjaarden het eiland officieel in bezit.
In 1774 bereikte de Britse
ontdekkingsreiziger James Cook het eiland en zag
hij al niets anders meer dan omgevallen en
kapotte beelden, gesneuveld in de stammenstrijd.
Ook de periode daarna behoorde tot de duisterste
van het eiland. Het contact met andere culturen
leidde in 1862 namelijk ook tot de komst van
slavenhandelaren, die een groot aantal
bewoners achtereenvolgens meevoerden naar de
Juan Fernández Archipel en naar Peru om daar
dwangarbeid te verrichten. Slechts weinigen
daarvan kwamen jaren later ziek en verzwakt
terug op het eiland.
De situatie had zich enigszins hersteld toen de
eerste missionaris, de Fransman Eugène Eyraud,
in 1864 op het eiland aankwam om er het
christendom te onderwijzen. Binnen een paar jaar
slaagde hij er in de totale bevolking van het
eiland tot christen te bekeren. Echter, de komst
van Franse plantage-eigenaren bracht nieuwe
onrust teweeg. Missies die protesteerden tegen
hun ronselpraktijken werden door hen
aangevallen. Het grootste deel van de inwoners
werd meegevoerd naar Tahiti om daar op plantages
te werken. Anderen
stierven doordat de
indringers ziekten met zich meebrachten, waartegen de
eilandbewoners geen weerstand hadden.
Slechts weinigen bleven in leven op het eiland.
In 1888 werd het eiland officieel geannexeerd
door Chili en vestigde zich een groot aantal
Chilenen van het vasteland op Paaseiland. Eerst in
1964 kregen de eilanders een duidelijk
burgerschap met daaraan verbonden stemrecht.
Sinds de laatste jaren beginnen de Paaseilanders
de lokale bedrijven meer in eigen handen te
nemen en worden er pogingen gedaan een aantal
oude tradities weer in ere te herstellen.
Ons hotel Hotel, Oceania Rapa Nui, ligt op
loopafstand van het vliegveld. We hadden een
mooie kamer vlak naast het zwembad. Je kon
gezellig voor de kamer op de waranda iets
drinken. We dineerden in het stadje.
terug naar boven
Dag 20:
Paaseiland
We maakten twee dagexcursies over het eiland.
Hugo onze gids was zeer enthousiast en goed
gebekt. Zijn verhalen waren bijzonder, waarbij
hij ook wel heel eigen ideeën had over de
geschiedenis ondanks dat niemand echt weet hoe
die
echt was. Hij hield van de legenden van zijn
eiland, waarbij hij zijn verhalen ondersteunden
met folklore liedjes die hij voor ons zong. Hij
had bijzondere tatoeages over zijn zoon op zijn
been, die allen gemaakt waren volgens de
tradities van het eiland. Hij heeft nu ook een
dochter, zodat zijn andere been er ook aan moet
geloven. Tatoeages zijn voor de Polynesische
bevolking niet iets van mode, maar behoren tot de
tradities. Hugo was een prima gids, zodat we heel
wat geleerd hebben.
Deze dag volgden we de route aan de zuidoostkust
van het eiland. Hier staan de oudste moai's.
De Moai
De enorme stenen gevaarten,
variërend in lengte van enkele meters tot wel
9,5 meter, sieren met name de zuid- en oostkant
van het eiland. Ze werden gemaakt van
steensoorten die op het eiland voorkwamen,
vooral van tufsteen, relatief zacht vulkanisch
gesteente. De plaats waar ze uitgehakt werden, is
bekend: tegen de flanken van de vulkaan Rano
Raraku bevinden zich in verschillende
steengroeven half uitgehakte beelden. Halverwege de hellingen liggen of staan hele of
gedeeltelijke beelden, kennelijk tijdens
transport naar de kust achtergelaten. Sommige
beelden lijken alleen uit een hals en een hoord te
bestaan, maar in feite is hun tors op de berg in
de bodem gezakt.
In een van de steengroeven ligt een gedeeltelijk
uitgehakt beeld van 22 m lang, het grootste
beeld van allemaal. Aan de zijkant van de berg
bevindt zich een van de weinige beelden met
billen en benen, de moai Tuku Turi of Tuturi,
rustend op zijn knieën. Andere beelden houden
onder aan de rug op.
Waarom deze beelden
werden gemaakt, is niet met zekerheid bekend. Aangenomen
wordt, dat de beelden de voorouders of goden
symboliseerden, en dat dit ook de reden is dat
ze bijna allemaal met het gezicht landinwaarts
werden
neergezet: om de bevolking in de gaten te
houden, om over de eilanders te waken en ze te
beschermen. Ten tijde van de vervaardiging van
deze beelden dreigde er blijkbaar geen gevaar
van de kant van de zee.
De beelden lijken onderling erg op elkaar en
zijn duidelijk geen afbeeldingen van individuele
personen. Ze worden over het algemeen als
mannelijk beschouwd, hoewel sommige beelden met
erg geprononceerde tepels soms als vrouwelijk
worden gekenschetst.
Hoe de beelden vervoerd
werden over het eiland is een ander mysterie. De
beelden zijn zo enorm zwaar, dat het veel
mankracht en manuren gekost moet hebben om ze
over een afstand van soms tientallen kilometers
te verplaatsen. Een mogelijke transportmethode
zou de zogenaamde 'koelkastmethode' zijn,
waarbij het beeld iedere keer omgekanteld zou
zijn, maar dat zou de beelden flink hebben beschadigd.
Bij een reconstructie van een dergelijk
transport, die de burgemeester als uitdaging had
laten uitvoeren, bleek het 18 mannen ongeveer
een maand te kosten om een beeld over 25 km, dus
van de ene kant van het eiland naar de andere
kant, te vervoeren. De eenvoudigste
transportwijze daarvoor bleek om de beelden op
twee balken te leggen en deze dan over
boomstammen te rollen. De mensen zelf getuigden
destijds van de verplaatsing van de beelden door
`mana', een spirituele kracht die maakte dat de
beelden zichzelf konden verplaatsen.
Het oprichten van de moai zou gebeurd zijn door
steeds meer stenen tegen de voorkant van het
beeld te plaatsen, waardoor het langzaam
overeind kon komen.
De beelden werden opgericht op platforms, die `ahu'
worden genoemd. Bijna allemaal met het gezicht
landinwaarts, op enkele na die naar de zee
keken. Van ogen is overigens weinig
teruggevonden. Slechts één gebroken exemplaar
gaf de bevestiging dat in elk geval enkele moai
ogen gehad zouden hebben. Het witte deel van het
oog was gemaakt van wit koraal, de iris bestond
uit zwart vulkaansteen. De ogen kregen ze pas
wanneer de beelden waren opgericht op een ahu,
tijdens het transport hadden ze daar nog geen
oogholtes voor.
Van de in totaal 887 moai zijn er in de
afgelopen decennia ruim 30 weer overeind gezet.
De rest ligt naast de ahu's, bevindt zich nog
onafgewerkt in de steengroeven van Rano Raraku,
of is ergens tijdens het transport tussen wieg
en bestemming blijven steken.
Met een niet al te comfortabele bus
reden we
naar onze eerste stop ahu Akahaŋa.
Onderweg zagen we al moai's maar hier waren er
meer. De ahu Akahanŋa
biedt een troosteloze aanblik, namelijk een
aantal omgevallen moai, met hun hoofddeksels
eromheen.
Vervolgens stopten we bij Rano Raraku.
Aan de voet van de Rano Raraku vulkaan zijn de
meeste moai’s gemaakt. Het is een uitgedoofde
vulkaan. De krater herbergt precies de juiste
steensoort voor het maken van de beroemde
standbeelden. Talloze onafgemaakte moai’s staan
hier verdwaald in het landschap, sommigen tot
hun oren in het zand. Het is een illustere plek:
de geboorteplaats én de begraafplaats van moai.
De volgende stop was de ahu Toŋariki.
De ahu Toŋariki
maakte wel de meeste indruk op ons. Het is de
oostelijkst gelegen ahu van het eiland. Het
centrale platform meet ongeveer 100 m en is
daarmee het grootste van allemaal. De vijftien
moai die zich daarop verheffen, staande in een
rechte lijn naast elkaar, met de blik
landinwaarts gericht, vormen een indrukwekkend
beeld. Het platform en de moai die zich daarbij
bevonden, werden in 1960 grotendeels verwoest
door een vloedgolf na de aardbeving bij Valdivia.
Tussen 1992 en 1995 werd het platform inclusief
de moai gereconstrueerd door de Universiteit van
Chili. Het hoogste beeld, het enige dat een
pukao draagt, is 14 m hoog. Het verhaal gaat dat
bij de restauratie geen enkele pukao was gepland,
maar dat tijdens de receptie van de opening
bewoners die ene pukao hebben aangebracht.

Voorbij de ahu Tonŋariki
gaat de geasfalteerde weg over in een zandpad
die om de Poike vulkaan heen geleid wordt naar
de noordkant van het eiland. Langs de kust
liggen daar nog verschillende ahu's, waaronder
ahu Te Pito Kura, waar
blijkbaar de grootste moai opgericht heeft
gestaan, hoewel deze nu genadeloos naast het
platform ligt.
Aan het einde van deze excursie brachten we
een bezoek aan het strand Anakena
zodat we in de oceaan konden zwemmen. Anakena is
eigenlijk het enige strand, op nog een kleine
zandstrook elders na, waar zonaanbidders hun
heil kunnen zoeken. Het ligt aan de
noordoostkant van het eiland, aan het einde van
de geasfalteerde weg die dwars over het eiland
loopt vanaf Hanga Roa naar het oosten. Het
strand geldt als de legendarische landingsplaats
van Hotu Matu'a, de
veronderstelde ontdekker en stichter van het
Paaseiland. Er is een palmenbosje aangeplant,
dat de illusie moet verschaffen van een echt
tropisch paradijs. Onder de bomen bevinden zich
verschillende kiosken, waar je plaatselijke
gerechten kunt krijgen. Aan het andere uiteinde
van het strand staat de ahu Nau Nau met zeven
moai. Vier daarvan zijn getooid met een rode
pukao, de drie andere zijn niet meer volledig.
Op de terugweg liepen we nog langs het enige
haventje van het eiland. Er kunnen alleen maar
sloepen aanmeren van de locale vissers.
De avond brachten we door met een take a way
pizza en twee flessen wijn.
terug naar boven
Dag 21:
Paaseiland
We reden naar de
ahu Tahai
die vlak bij Hanga Roa ligt. Na intensief
onderzoek gaan wetenschappers er van uit gegaan
dat de beelden hier de oudste van Paaseiland
zijn. Ze worden gedateerd op 690 na Chr.
Bijzonder is tevens dat tegenwoordig sommigen
zijn gerestaureerd met de 'ogen van koraal'.
Wetenschappers denken dat veel beelden dit soort
ogen ooit hebben gehad, maar bewijs daarvoor is
pas recent gevonden. Voor de kust bij ahu Tahai
liggen twee replica van de Kontiki.
Vervolgens reden we naar het
antropologisch museum van Paaseiland.
Het museum geeft een indruk van de geschiedenis
en de cultuur van Paaseiland. Jammer is dat de
informatie alleen in het Spaans is en dat er
relatief weinig voorwerpen te bezichtigen zijn.
Een uitgebreid boekje, dat in het museum in
verschillende talen verkrijgbaar is, bevat
ongeveer dezelfde informatie. Een aantal houten
moai trekt verder de aandacht, evenals een van
de weinige moai met vrouwelijke trekken. Ook
bevindt zich in dit museum een van de schaarse
ogen van moai die er gevonden zijn, bestaande
uit wit koraal met een iris van rode sintel.
Voorts reden we naar een van de mooiste plekken op het
eiland het dorpje Orongo, een
ceremonieel dorpje dat aan de rand van de
krater van vulkaan Rano Kau ligt. In dit dorp wordt
de Vogelman ceremonie gehouden. Het dorpje ligt
in een indrukwekkend mooie omgeving en wordt
gekenmerkt door halfondergrondse verblijven met
gedeeltelijk van steen gestapelde muurtjes en
een
lage ingang, waardoor je alleen kruipend naar
binnen kunt komen. Alle ingangen kijken uit op
zee in de richting van het befaamde eilandje
waar de jongeren destijds het ei van de Manutara vogel moesten zien te bemachtigen. We
liepen voorbij deze verblijven en bereikten een
uitzichtpunt, waar zich de rotsen met
petrogliefen bevinden die verwijzen naar het
ritueel van de vogelman. Paaseiland is ontstaan
uit uitbarstingen van diverse vulkanen, waarvan
er enkele beschikken over een groot kratermeer.
Eén daarvan is dat van de vulkaan Rano Kau. De
krater heeft een diameter van 1500 m en het meer
is 200 m diep. Het wateroppervlak is deels
bedekt met totora, het soort riet dat ook
bijvoorbeeld op de oevers rond het Titicacameer
op de grens tussen Peru en Bolivia groeit, en
waarmee Thor Heyerdahl zijn zeilboot de Kontíkí
bouwde. Tot 1973 haalden de bewoners hier een
groot deel van hun water vandaan, totdat er een
waterleidingssysteem in het dorp werd
aangelegd.

De lunch gebruikten we in een restaurant in
Hanga Roa, dat tegenover de begraafplaats was
gelegen. Päivi was natuurlijk niet te houden en bezochten
we deze fascinerende begraafplaats.
Een aparte vermelding verdient de ahu
Akivi. In de eerste plaats, omdat deze
zich, in afwijking van de andere ahu's, verder
landinwaarts bevindt. Ten tweede, omdat de zeven moai op dit platform met het gezicht naar de zee
gewend staan. Bovendien zou hun blik gericht
zijn op de plek, waar de zon rond de zonnewende
ondergaat. Het platform werd in 1960 gerestaureerd.
Voorts bezochten we Puna Pau. Puna Pau
is de steengroeve van de roodstenen hoeden (pukao
genoemd) die overal verspreid liggen. Deze
hoeden zijn gemaakt van rode sintel. Overigens
zijn er onderzoekers die menen dat het hier niet
om hoeden gaat, maar om knotten of een
soortgelijke haardracht.
Vervolgens bezochten we het zuidelijkst liggende
ahu Vinapu, waar niet meer van
de oorspronkelijke beelden te bespeuren is dan
wat gebroken resten, waaronder een hoofd dat voor
het platform staat. Wel speciaal is de opbouw
van de ahu met een muurtje dat van de Inca's
afkomstig lijkt. De gebruikte stenen zijn
namelijk zonder voegwerk, maar naadloos, op
elkaar gestapeld, net als bij een groot aantal
Incatempels. Dit deed Thor Heyerdahl geloven dat
hier al bevolking vanuit Peru geweest zou moeten
zijn, voordat het eiland voor het eerst `ontdekt'
werd door reizigers van buiten Polynesië.
Deze tour
sloten we af met een bezoek aan de
westkant van het eiland, ten noorden van Hanga
Roa, waar enkele grotten de moeite van een
bezoek waard zijn. Een van die grotten is
Ana Kai Taŋata,
waar een smalle ingang uitkomt op een grote
binnenruimte, vanwaar twee 'ramen' uitzicht
bieden op de wilde branding van de zee. Een
andere grot is Ana Te Pahu, 200 m lang, die een
toevluchtsoord vormde tijdens de stammenoorlogen
op het eiland. Dit is nog steeds een plek waar
eilandbewoners met elkaar picknicken of vuren
stoken. Het is ook een populaire stek voor
verliefde stellen.
's-Avonds was er het afscheidsdiner van deze
vakantie. Er zou namelijk in Santiago de Chili
geen gelegenheid meer zijn, omdat we zeer laat in het
hotel zouden aankomen.
terug naar boven
Dag 22:
Paaseiland - vlucht naar Santiago de Chile
We zouden pas laat naar Santiago de Chile
vertrekken, daarom liepen we naar het winkel
gedeelte van Hanga Roa om nog de laatste inkopen
te doen. Ook gingen we naar het postkantoor,
omdat we gehoord hadden dat je daar een stempel
van Paaseiland in je paspoort kon krijgen en dat
wilden we wel.
We sliepen nog een nachtje in de drukke
Chileense hoofdstad, voordat we weer terug naar
Brussel vlogen. Omdat we zeer laat in het hotel
aankwamen, was de bar gesloten. Met een
aantal van de groep zijn we toch nog iets gaan drinken
in een straat vlak bij met veel
restaurantjes. Het werd een gezellige
afscheidsavond.
terug naar boven
Dag 23:
Santiago de Chile - Brussel
We
hadden nog enige tijd in Santiago de Chili voordat
we naar het vliegveld gingen voor de terugreis.
Genoeg tijd om weer naar de Plaza de Armas te
lopen. Onderweg bezochten we nog de Basilica Ica
de la Merced.
De laatste ervaring die we mee konden nemen naar
huis was dat men probeerde ons te
beroven. Op de Plaza werd Anton aangesproken
door een klein maar net uitziend mannetje die
hem attent erop maakte dat zijn kleren onder de
viezigheid zaten. Hij wilde hem helpen het
schoon te maken. Inderdaad zat er allemaal
mayonaise en spaghetti achter op zijn broek en
trui. Ook Päivi had een gedeelte gehad. Niets
vermoedend stond Anton dat toe, totdat het
mannetje wilde dat hij zijn heuptasje afdeed.
Toen hadden Päivi en Anton door dat het daarom
te doen was en hielden wij het tasje goed vast. De
engerd ging er toen vandoor. Het mannetje had
natuurlijk zelf de viezigheid op onze kleren
gesmeerd. Een zeer goed Engels
sprekende politieman vroeg of er werkelijk niets
gestolen was. Gelukkig was dat niet het geval.
Terug in het hotel vertelden verschillende
groepsleden dat deze truc bekend stond als de
ketchup truc en over de gehele wereld gebruikt
werd. Wij kennen hem nu dus ook.
terug naar boven
Dag 24:
aankomst Brussel
De terugreis verliep voorspoedig. Gelukkig
konden we onze tickets inwisselen, zodat we naast
elkaar zaten. Het was wel jammer dat dit op de
achterste rij was, die niet echt comfortabel was.
Wat een mooie, maar wel vermoeiende reis is dit
geweest.
terug naar boven