INLEIDING
Finland is één van de vijf Scandinavische landen
en, met een totale oppervlakte van 338.145
vierkante kilometer, een van de grootste (het is
iets kleiner dan Duitsland). Er wonen 5,35
miljoen mensen – gemiddeld zeventien mensen per
vierkante kilometer, en dus is het het dunst
bevolkte land van de EU. Slechts 2,2 procent van
de bevolking is in het buitenland geboren of
heeft buitenlandse ouders. De werkloosheid
bedraagt 6,8 procent, boven het Europese
gemiddelde. De levensstandaard in Finland is een
van de hoogste ter wereld – de
inkomstenbelasting ligt rond 31,5 procent (lager
dan in de rest van Scandinavië) en de BTW voor
de meeste goederen is 22 procent. In ruil
daarvoor hebben de Finnen uitgebreide
sociale voorzieningen. Finland wordt niet voor
niets ‘het land van de duizend meren’ genoemd;
in feite zijn het er 187.880, meer dan in welk
land ter wereld ook. De meren beslaan tien
procent van het oppervlak van Finland en bijna
zeventig procent van de rest is bos. Er wonen
188.000 mensen in Fins Lapland, en 210.000
rendieren. Volgens een recent onderzoek is
Finland het minst corrupte,
meest prestatiegerichte en meest democratische
land ter wereld – en het staat ook bijna
bovenaan wat betreft milieuvriendelijkheid en
technische innovatie. In Finland is er bijna één
sauna op iedere twee personen. De Finnen drinken
per hoofd van de bevolking de meeste koffie: 5,7
koppen per dag, ofwel 10 kilo koffie per jaar.
terug naar boven
1. FYSISCHE GEOGRAFIE
1.1 Geologie
Finland behoort geheel tot het precambrische
Baltisch schild. De ouderdom van de
precambrische gesteenten, vnl. metamorfe en
stollingsgesteenten, ligt tussen 1650 en 1800
miljoen jaar. Tijdens de pleistocene
vergletsjering is Finland door het landijs
bedekt geweest. Het landschap draagt daarvan
zeer duidelijk de sporen. In de eerste plaats
heeft het landijs sterk eroderend gewerkt op het
vóór de vergletsjering reeds grotendeels tot een
schiervlakte gedenudeerde precambrische schild.
Een groot aantal bultrotsen getuigt van deze
glaciale erosie, terwijl ook de rijkdom aan
meren ten dele uit deze erosie valt te
verklaren. De vóór de vergletsjering of
tijdens de interglacialen gevormde
verweringslaag is door de erosie eveneens
verdwenen; de sedert het verdwijnen van het
landijs gevormde verweringslaag (bodem) is
slechts zeer dun. De glaciale sedimenten bestaan
vnl. uit de grondmorene, uit eindmorenes, eskers
en uit sanders. Het landijs verdween uit Finland
ca. 6800 v.C. Sedert ongeveer 9500 v.C., toen
het ijs zich uit het uiterste zuiden van Finland
begon terug te trekken, is het land grotendeels
door water overdekt geweest. Door de
isostatische opheffing is Finland daarna boven
water gekomen; de opheffing gaat ook thans nog
door en bedraagt in het zuiden 2, in het
noordwesten 9 mm per jaar.
1.2 Landschap
Als gevolg van de landijsbedekking
(desintegratie van het rivierstelsel door
glaciale erosie en sedimentatie) bevat Finland
een zeer groot aantal meren (ca. 55 000; bijna
10% van het grondgebied), moerassen en venen.
Het grootste moeras is het 144 km2 grote
Pelsonsuo (suo = moeras) ten westen van het
Oulumeer. De grootste meren zijn het
Saimaamerencomplex, het Päijänne- en het
Inarimeer, elk ruim 1000 km2. De lange, sterk
gelede merenketens zijn onderling door
waterengten en afvoerwegen verbonden. De
rivieren zijn niet lang, maar wel van betekenis
voor de houtvlotterij. De Kemijoki (joki =
rivier), 425 km, is de langste. Bergen vindt men
slechts in het noorden; de hoogste top is daar
de Haltio- of Haltiatunturi (1324 m). De Finse
kust is een typische scherenkust, vooral in het
zuidwesten. Scheren zijn door het ijs glad
geslepen rotseilanden, waarvan Finland er ca. 30
000 telt.
1.3 Klimaat
In verhouding tot zijn noordelijke ligging heeft
Finland, mede door de nabijheid der Noordelijke
IJszee met de temperende invloed van de
Golfstroom, een tamelijk gunstig klimaat met
warme zomers en strenge winters. De gemiddelde
jaartemperatuur bedraagt voor Zuid-Finland 5 tot
3 °C tegen 4 tot 1 °C in het binnenland en –1
tot 3 °C voor Lapland. In juli kan het kwik
boven 30 °C stijgen, maar in de winter onder –30
°C dalen. Het aantal sneeuwdagen varieert van
100 in het zuiden tot 200 in het noorden. De
jaarlijkse regenval in de regenachtige delen
bedraagt 600–700 mm, in Lapland minder dan 450
mm. Helsinki heeft de meeste regenval (705 mm).
De nazomer is de voornaamste regentijd.
Omstreeks midzomer schijnt de zon dag en nacht
(de ‘witte nachten’).
1.4 Plantengroei
Plantengeografisch is Finland nagenoeg geheel
gelegen in de noordelijke zone van de
naaldwouden. Slechts de zuidkust behoort tot de
loofwoudzone, met o.a. eiken, essen, esdoorns en
taxusbomen. Na de Sovjet-Unie is Finland het
woudrijkste land van Europa (ca. 65% van het
areaal), met drie hoofdsoorten: den 53%, spar
28% en berk 19%, voorts esp en jeneverbes. In
het noordelijkste gebied groeien geen naaldbomen
meer, wel is Fins-Lapland het gebied van de lage
berk (Betula tortuosa). In Lapland bestaat de
ondergroei van de bossen voor een groot deel uit
rendiermos. Van de staatsbossen is ruim 42 000
km2 beschermd.
1.5 Dierenwereld
Zoögeografisch vormt Finland een onderdeel van
het palearctisch gebied (zie Arctogaea), met een
mengeling van westerse en oosterse elementen. De
noordelijke ligging is er de oorzaak van dat de
fauna weinig soorten telt. In het wild komen
beren, wolven (in aantal sterk afgenomen),
lynxen, vossen en veelvraten (zeldzaam geworden)
voor. De rendierkudden zijn minder talrijk
geworden. Karakteristiek voor Lapland is de
lemming, die op de tunturi's (hoge, vlakke
bergen) boven de boomgrens leeft. De
(beschermde) eland huist vooral in de
Zuid-Laplandse woud- en moerasgebieden. De
wouden zijn vogelrijk, met o.a. korhoenders,
auerhoenders en arenden. In de moeras- en
mosgebieden nestelt het sneeuwhoen, aan de
kusten de eidereend. In de talrijke meren komt
een rijke zoetwaterfauna voor.
terug naar boven
2. BEVOLKING
2.1 Samenstelling en spreiding
Ca. 94% van de bevolking zijn Finnen en ca. 6%
Fins-Zweden. Beide groepen zijn
gelijkgerechtigd. Sinds 1900 liep het
geboortecijfer terug, evenals het sterftecijfer,
maar sinds midden jaren tachtig stijgen deze
iets. De bevolkingsgroei is vrijwel nihil; de
vergrijzing neemt toe. De levensverwachting bij
geboorte is voor vrouwen 81,5 (2002
schatting)jaar, voor mannen 74,1 (2002
schatting)jaar. Tussen 1945 en 1978 emigreerden
ruim een half miljoen Finnen, van wie ca. 300
000 naar Zweden. De schaarse en verspreide
vestiging in het noorden is het opvallendst in
Fins-Lapland (het district Lapin heeft een
bevolkingsdichtheid van slechts 2,2 inw. per
km2). In Noord-Finland wonen ca. 3000
Lapssprekenden. Thans woont ca. 67% van de
bevolking in de steden. Van de 46 steden liggen
er 22 in de kuststreken.
2.2 Taal
Het land is officieel tweetalig: Fins, behorend
tot de Fins-Oegrische talen, en Zweeds.
2.3 Religie
Van de bevolking behoort 88% tot de Evangelisch
Lutherse staatskerk; 1% is grieks-orthodox;
rooms-katholieken en joden vormen een zeer
kleine minderheid. Ca. 9% van de bevolking is
niet bij een kerk aangesloten. De aartsbisschop
van de Episcopale Lutherse Kerk resideert in
Turku. De bisschoppen worden door de predikanten
en vertegenwoordigers van de plaatselijke
kerkeraden gekozen. Er zijn twee theologische
faculteiten: voor de Finssprekenden te Helsinki,
voor de Zweedssprekenden in Turku (Åbo). De
Grieks-Orthodoxe Kerk van Finland werd in 1949
als tweede nationale kerk erkend.
terug naar boven
3. BESTUUR EN SAMENLEVING
3.1 Staatsinrichting
De grondwet van 1919 legde de grondslag voor een
democratisch staatsbestel. De wetgevende macht
berust bij de president tezamen met het 200
leden tellende parlement (Rijksdag) gekozen voor
vier jaar volgens algemeen kiesrecht en op basis
van evenredige vertegenwoordiging. Alle
staatsburgers vanaf 18 jaar hebben actief en
passief kiesrecht. Finland was het eerste
Europese land dat vrouwen (in 1906) kiesrecht
gaf. De zgn. Grote Commissie (een soort Eerste
Kamer), bestaande uit 45 leden, heeft een
adviserende taak en wordt gekozen door en uit de
Rijksdag. De uitvoerende macht ligt in handen
van de president en de Raad van State (het
kabinet), gevormd door de minister-president en
de ministers. De president der republiek wordt
sinds 1994 via directe vrije verkiezingen
(daarvoor door een college van 301 kiesmannen)
voor zes jaar gekozen. Herverkiezing is slechts
één maal mogelijk. De Ålandeilanden (Fins:
Ahvenanmaa) hebben zelfbestuur; het
administratieve lichaam is een Landsting met een
eigen gekozen raad, terwijl een gouverneur
(benoemd door de president) de Finse regering
vertegenwoordigt. Officiële taal is alleen het
Zweeds, de Ålandbewoners zijn niet
dienstplichtig en sinds 1982 geven de eilanden
eigen postzegels uit.
3.2 Administratieve indeling
Administratief is Finland ingedeeld in 6
provincies (lääni), verder onderverdeeld in 20
districten. Aan het hoofd van elke provincie
staat een door de president benoemde gouverneur
of maaherra (Zweeds: landshövding). De kleinste
bestuurlijke eenheden zijn de gemeenten, die een
grote mate van zelfbestuur hebben.
3.3 Aansluiting bij internationale organisaties
Finland is, sinds 1955, lid van de Verenigde
Naties (en een aantal van haar suborganisaties),
de Europese Unie (sinds 1995) en de Noordse Raad
(Åland heeft in deze raad een eigen
vertegenwoordiging). Daarnaast heeft Finland een
waarneemster bij de West-Europese Unie. Voorts
is Finland lid van het Internationaal Monetair
Fonds, de Wereldbank, de WTO en de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO).
3.4 Politieke partijen en vakbeweging
De belangrijkste politieke partijen zijn de
Sociaal Democratische Partij (SDP; opgericht in
1899 als Arbeiderspartij Finland, sinds 1903
werkzaam onder de huidige naam, gematigd
sociaal-democratisch programma), de Nationale
Coalitie Partij (KOK; opgericht in 1918;
conservatief), de Centrumpartij (KESK; in 1906
ontstaan als Agrarische Unie, politieke
middenpartij), de Linkse Alliantie (VAS; in 1990
opgericht als de opvolger van de Finse
Volksdemocratische Unie [SKDL] en de Finse
Communistische Partijeenheid [SKP-y; in 1986 van
de SKP afgesplitst]), de Groenen (VIHR) en de
Zweedse Volkspartij (SFP; opgericht in 1906;
vertegenwoordigt de belangen van het
Zweedstalige bevolkingsdeel). In de vakbeweging
werken de sociaal-democraten en de
volksdemocraten (communisten) sinds 1966 samen,
wat geleid heeft tot een krachtige vakbeweging
(SAK) die meer dan 1,5 miljoen leden telt.
Behalve de SAK zijn er o.a. een verbond van
academici (AKAVA; ca. 280 000 leden) en een
verbond van technici (STKK; ca. 160 000 leden).
terug naar boven
4. ECONOMIE
4.1 Algemeen
Finland heeft een vrijemarkteconomie, gebaseerd
op particuliere ondernemingen: meer dan 80% van
de industriële productie en ongeveer 90% van de
diensten in het bankwezen wordt door
particulieren geleverd. Met een bnp van 25 130
US dollars (2000 reëel) per capita behoort
Finland tot de rijkste landen ter wereld.
Finland is veel langer dan de Scandinavische
buurlanden een overwegend agrarisch land
gebleven. In de naoorlogse jaren is het accent
snel verschoven: terwijl in 1950 nog 36% van de
beroepsbevolking in de agrarische sector werkte,
28% in de industrie en 25% in de
dienstverlenende sector, waren de getallen in
1990 resp. 8%, 27% en 65%. Een belangrijke rol
bij deze verschuiving speelde het vredesverdrag
met de toenmalige Sovjet-Unie en de daarmee
verbonden zware herstelbetalingen (in de vorm
van o.a. machines en schepen). Na de Tweede
Wereldoorlog is de (gedwongen) economische
relatie met de Sovjet-Unie gepaard gegaan met
samenwerking met het Westen. Dit laatste heeft
geleid tot een hoger niveau van technologie,
grotere specialisering en verschuiving van
houtveredeling naar metaalindustrie. De meeste
economische (vooral industriële) activiteit
vindt plaats in Zuid-Finland. In de tweede helft
van de jaren ’90 ontwikkelde de economie zich
voorspoedig: het bbp groeide jaarlijks met
gemiddeld 5%. Het grootste bedrijf in Finland,
Nokia, is inmiddels de meest succesvolle
producent van mobiele telefoons ter wereld en is
goed voor ca. 10% van het bnp, meer dan de helft
van de waarde van de beurs en voor een vijfde
van de totale Finse export. De in 2001
opgetreden wereldwijde crisis in de ict-sector
had dan ook grote invloed op de Finse economie:
de export liep sterk terug en de groei bedroeg
slechts 0,5%. De Finse staatsschuld is nog
steeds hoog, maar wel dalende. De hoge
werkloosheid, een direct gevolg van het
instorten van de handel met het oosten, daalde
van 14,2 in 1997 tot 8,7% in 2000.
4.2 Landbouw, veehouderij, bosbouw en visserij
Het aandeel van de landbouw in het bruto
binnenlands product is slechts 3,5% (2001). De
bedrijven zijn klein en het klimaat leent zich
niet bijzonder voor landbouw. De beste
landbouwgebieden liggen in het zuidwesten. Haver
is het belangrijkste graan, gevolgd door gerst,
tarwe en rogge; andere producten zijn
aardappelen en suikerbieten. De
landbouwcoöperaties nemen een belangrijke plaats
in binnen de agrarische sector. De overheid
voert een actief beleid om enerzijds de
graanproductie in noordelijke richting uit te
breiden (nieuwe variëteiten) en anderzijds het
landbouwareaal te vergroten door ontginning. De
veehouderij is belangrijker dan de landbouw. Het
aantal rendieren is sinds 1945 sterk gestegen.
Voor zover de landbouw bijdraagt aan de export
is dit in de vorm van melk en zuivelproducten;
het binnenlands verbruik van deze producten is
hoog. De bosbouw is nog steeds een van de
belangrijkste pijlers van de Finse economie.
Tweederde van het land is bedekt met bos. In de
totale export nemen hout en houtproducten ruim
36% voor hun rekening. De visserij kan de
binnenlandse behoefte niet dekken. De
zoetwatervisserij (zalm, forel, snoek, baars)
wordt vooral bedreven als nevenwerkzaamheid.
4.3 Mijnbouw
De Finse bodem bevat kolen noch aardolie; turf
daarentegen is in grote hoeveelheden aanwezig en
wordt gebruikt voor kleine
elektriciteitscentrales. De belangrijkste mijnen
liggen bij Outokumpu in het zuidoosten (vooral
koper) en bij Otanmäki aan het Oulumeer in
Midden-Finland (ijzer). Uraan is in kleine
hoeveelheden aangetoond. Recent is ook goud in
noord Karelië aangetroffen. In 1996 was minder dan
0,5% van de beroepsbevolking werkzaam in de
mijnbouw.
4.4 Energievoorziening
Het aandeel van de eigen energiebronnen
(waterkracht, hout en turf) in het totale
energieverbruik daalde van ca. 45% in 1960 tot
30% in 1995. Finland is voor zijn
energievoorziening in hoge mate afhankelijk van
Rusland, zowel voor wat de aardolie betreft (in
1988 kwam 85% van de ingevoerde ruwe olie uit de
Russische Federatie) als voor wat het aardgas
betreft (3% van het totale energieverbruik). De
vijf kernenergiecentrales in Loviisa (drie) en
Olkiluoto (twee) leveren ca. 30% van de totale
elektriciteitsproductie.
4.5 Industrie
Belangrijkste takken van industrie zijn de
metaal- en elektro-industrie, gevolgd door de
houtverwerking (o.a. papier en cellulose). Grote
houtzagerijen komen voor bij o.a. Kotka, Pori,
Oulu, Kemi, Porvoo en Hamina. De meubelindustrie
is vnl. gevestigd te Helsinki, Turku en Lahti,
houtpulp-, cellulose- en papierindustrie vooral
bij Kotka, Kuusankoski en Varkaus. Sterk
uitgebreid is de metaalindustrie (Helsinki, Pori,
Vaasa, Turku en Tampere). De textielindustrie
fabriceert vnl. katoen en rayon en is gevestigd
te Tampere, Turku, Pori, Forssa en Vaasa.
Beroemd om de grote technische vaardigheid en
artistieke kwaliteit is de Finse glas- en
aardewerkindustrie. Van betekenis is verder nog
de levensmiddelenindustrie.
4.6 Handel
De handelsbalans vertoont sinds 1984 een groot
overschot. Belangrijkste exportartikelen zijn
papier, cellulose, celstofproducten, hout en
houtproducten (o.a. meubels), glas, keramiek,
textiel, machines en schepen. Ingevoerd worden
o.a. machines, elektrische apparatuur, auto's,
chemische producten, olie, ijzer en staal. De
belangrijkste handelspartners zijn in volgorde
van belangrijkheid Duitsland, Zweden en
Groot-Brittannië. Het Finse bedrijfsleven richt
zich meer en meer op de West-Europese markt,
maar heeft ook goede banden met de drie kleine
Baltische staten.
4.7 Economische planning
Een nationaal ontwikkelingsplan kent Finland
niet; de staat geeft richting aan de
ontwikkeling via de banken, de staatsbedrijven
en deelneming in bedrijven. Mede naar aanleiding
van EU-richtlijnen zijn staatsbedrijven
geprivatiseerd, zoals in 1998 het telecombedrijf.
4.8 Bank- en verzekeringswezen
Nationale bank is de Bank van Finland, die onder
controle van het parlement staat. Er zijn sinds
de fusiegolf nog drie handelsbanken, een groot
aantal spaarbanken en boerenleenbanken en een
postbank (staatsbedrijf).
4.9 Verkeer
Het personen- en goederenverkeer gaat vnl. over
zee of door de lucht; in het noorden is echter
een spoorwegverbinding met Zweden via Haparanda
en Tornio en in het zuidoosten met Rusland
(Moskou–St.-Petersburg-Helsinki). De totale
lengte van het spoorwegnet is ca. 6000 km,
waarvan ruim 2200 km hoofdspoor geëlektrificeerd
is. Van het wegennet (totale lengte in 2000 77
800 km) is ongeveer tweederde verhard.
Vorstschade maakt het wegenonderhoud zeer
kostbaar. Voor het goederenvervoer (vooral van
hout) is de binnenvaart niet onbelangrijk. De
totale lengte van de vaarwegen bedraagt ca. 9200
km. De Finse luchtvaartmaatschappij Finnair
onderhoudt lijndiensten op ca. 25 binnenlandse
bestemmingen en 34 steden in Europa, het
Midden-Oosten, Zuidoost-Azië en Noord-Amerika.
Veerdiensten zorgen voor verbindingen met
Estland, Zweden, Denemarken, Duitsland, Polen,
Engeland en Frankrijk. De belangrijkste
zeehavens zijn Helsinki, Kotka, Hanko, Turku en
Oulu. Met ijsbrekers worden enige havens aan de
Botnische Golf 's winters opengehouden.
terug naar boven
5. TOERISTISCHE GEGEVENS
Dé toeristische trekpleister van Finland vormen
de tienduizenden meren en eilanden, die men o.a.
per boot kan bezoeken. Andere
bezienswaardigheden op natuurgebied zijn het
scherenlandschap van de archipel van Turku, de
nationale parken, de heuvelkam Punkaharju in het
merengebied Saimaa en de Ålandeilanden in de
Oostzee. Ook Lapland is bij toeristen zeer in
trek (rendiersafari's, natuurtrektochten,
midzomernachtzon); centrum is de na 1945 door
o.a. A. Aalto herbouwde stad Rovaniemi. De
toeristisch interessantste steden van Finland
zijn Turku, Helsinki, Porvoo en Tampere. Behalve
in Turku zijn in Hämeenlinna en Savonlinna
middeleeuwse burchten te zien. Oude
(14de–15de-eeuwse) stenen en houten kerken vindt
men in vele stadjes en dorpen in Zuid- en
West-Finland, o.a. in Hattula, Hollola en
Naantali. De grootste houten kerk is die te
Kerimäki. Finland is beroemd om zijn moderne
architectuur. Zeer gedurfde vormgeving hebben
vele nieuwe kerken (o.a. Imatra, Lauritsala,
Tampere, Vaasa). Fraaie staaltjes van moderne
stedenbouw zijn Tapiola en de universiteitsstad
Otaniemi. De belangrijkste musea zijn die van
Helsinki (o.a. het Nationaal Museum van Finland
en het kunstmuseum Ateneum). In Kuopio is een
museum betreffende de Fins-Orthodoxe Kerk. De
cultuur van de Lappen wordt getoond in het
openluchtmuseum te Inari, hun grootste centrum.
Een sportcentrum is Lahti (schansspringen,
alternatieve elfstedentochten e.a.). Het
platteland van Finland kent een oude en rijke
boerencultuur. Tal van oude volksgebruiken en
-feesten worden nog in ere gehouden. Er is
vooral een rijke muziekcultuur, die tot uiting
komt in o.a. koorfestivals. Alle grote steden in
Finland hebben hun eigen zomerfestival. Het
bekendst is het jaarlijks in aug.–sept. gehouden
Helsinki-festival. Daarnaast zijn belangrijk het
Savonlinna Opera Festival, Pori Jazz en het
Volksmuziekfestival Kaustinen.
terug naar boven
6. GESCHIEDENIS
6.1 Tot 1917
De Finse volksstammen zijn waarschijnlijk
afkomstig uit het gebied tussen de rivieren de
Volga en de Oeral in Rusland. Het waren
pelsjagers die zich in de eerste eeuwen van onze
jaartelling via Estland in het huidige Finland
vestigden. In de
8ste eeuw vormden zich drie stamstaatjes: Suomi,
Tavastenland en Karelië. Aan de wederzijdse
plundertochten tussen Finnen en Zweden (die
Finnen als slaven plachten weg te voeren) kwam
een eind door drie kruistochten van de Zweden
tussen ca. 1150 en 1300, waarna vestingen werden
gebouwd, de bevolking gekerstend en vooral de
oostkust van de Botnische Golf werd
gekoloniseerd. Het gebied werd een Zweeds
hertogdom, later grootvorstendom. Zweden
behandelde Finland niet als een veroverd land,
maar als een Zweedse provincie. Veel heeft het
land met zijn open oostgrens te lijden gehad van
de aanvallen der Russen sedert Ivan III
(1440–1505), vooral in Karelië met Vyborg (Viipuri).
Pas ca. 1750 ontstond er verzet tegen de Zweedse
overheersing, dat tijdens de Russisch-Zweedse
oorlog (1788–1790) in een mislukte samenzwering
van officieren onder Sprengtporten de hulp van
de Russische erfvijand niet versmaadde. Een
nieuwe oorlog (1808–1809) eindigde met de
inlijving van Finland door de Russen bij de
vrede van Frederikshamn. Reeds tevoren had tsaar
Alexander I de bijeengeroepen Finse Landdag
beloofd de godsdienst, eigen wetten en rechten
te eerbiedigen: het land werd een afzonderlijk,
constitutioneel geregeerd grootvorstendom,
waarin een gouverneur-generaal de
tsaar-grootvorst vertegenwoordigde. In 1811 werd
zelfs het door Peter de Grote in 1721 veroverde
Karelië weer bij het grootvorstendom gevoegd. In
1812 werd Helsinki in plaats van Åbo (Turku)
hoofdstad. De beweging tot emancipatie van het
Fins (zie Fennomanen) boekte een groot succes,
toen in 1863 deze taal naast het Zweeds in
bestuur en rechtspraak werd toegelaten. In
datzelfde jaar werd ook weer voor het eerst
sedert 1809 de Finse Landdag bijeengeroepen,
hetgeen in de toekomst tenminste iedere vijf
jaar zou gebeuren. Dit was overigens nog een
standen-Landdag (adel, priesters, burgers en
boeren).
In 1882 kreeg de Landdag initiatiefrecht voor
wat betreft gewone wetsvoorstellen. De
grootvorst behield het initiatief waar het ging
om de grondwet. Ondanks deze successen voor het
zelfstandigheidsstreven bleef er een Russische
dreiging bestaan. De pan-Russische beweging,
weer opgebloeid onder Alexander III (1881–1894),
bewerkstelligde dat de Finse posterijen bij die
van Rusland werden ingelijfd (1890). Een poging
tot inlijving van het Finse leger (1899)
strandde op een weigering van de Landdag. Als
tegenmaatregel reduceerde de grootvorst de
Landdag tot adviesorgaan in zaken die (naar zijn
oordeel) ook Rusland aangingen. Onder
gouverneur-generaal Bobrikov werd de inlijving
van het leger in 1901 toch een feit. Ook werd
het Russisch de officiële taal. De Russische
nederlaag in de oorlog tegen Japan (1904–1905;
zie Russisch- Japanse Oorlog) en de
daaropvolgende binnenlandse onrust in Rusland
deden de druk op Finland verminderen. Een
algemene staking leidde tot de instelling van
een moderne éénkamer-Rijksdag (1906), met
algemeen en gelijk kiesrecht voor zowel mannen
als vrouwen (dit betekende nog niet de
introductie van een parlementair stelsel). Een
nieuwe golf van russificatie volgde echter in de
jaren 1908–1910. Was in de tweede helft van de
19de eeuw het belangrijkste conflict dat tussen
de nationalistische krachten en het staatshoofd
geweest, rond 1900 kwam daar het conflict
bourgeoisie-arbeidersbeweging bij. Vanaf ca.
1880 traden de arbeiders steeds meer naar voren
als klasse. De in het defensief gedrongen
burgerlijke partijen hadden de steun van de
grootvorst en konden zo sociale hervormingen
vertragen of tegenhouden. De aanhang van de
Arbeiderspartij groeide snel, en in 1916 werd de
meerderheid in de Rijksdag veroverd (103 van de
200 zetels).
6.2 1917–1944
Na de Februarirevolutie van 1917 in Rusland (zie
Russische Revolutie) werd op initiatief van
links een onafhankelijkheidswet aangenomen.
Hoewel Buitenlandse Zaken en Defensie in
Russische handen werden gelaten, ging deze wet
Rusland te ver: de regering-Kerenski ontbond de
Finse Rijksdag. Nieuwe verkiezingen gaven de
burgerlijke partijen weer de meerderheid. Na de
Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland kondigde
rechts echter, met steun van het keizerlijke
Duitsland, de – nu volledige – onafhankelijkheid
af (6 dec. 1917). Sovjet-Rusland erkende als
eerste het nieuwe Finland.
Nadat door verdeeldheid in de Arbeiderspartij
tijdens de algemene staking in nov. 1917 niets
gekomen was van een linkse machtsovername,
grepen de burgerlijke partijen, sterk door de
Duitse steun, de kans om links verder terug te
dringen. Toen dan ook links alsnog de macht
greep in Helsinki, startte gelijktijdig de
contra-revolutie in de noordelijke prov.
Österbotten (12 jan. 1918). Een bloedige
burgeroorlog was het gevolg. Met behulp van een
Duits expeditiekorps behaalde generaal
Mannerheim voor de burgerlijke partijen (‘de
witten’) na drie maanden de overwinning op links
(‘de roden’). Tijdens wraakacties van de witten
werden 20 000 roden geliquideerd, 80 000
verhongerden er in concentratiekampen. Een
poging van rechts om vervolgens de monarchie in
te voeren mislukte echter. Wel koos de Rijksdag
een koning (prins Friedrich Karl von Hessen),
maar van een troonsbestijging kwam niets doordat
Duitsland de oorlog verloor. De gebeurtenissen
van 1917 hadden de op Rusland georiënteerde
economie volledig verstoord; er dreigde
hongersnood. De geallieerden stelden in 1918 als
eis voor voedselleveranties dat de witte
regering aftrad. Nieuwe verkiezingen leidden tot
een republikeinse meerderheid in de Rijksdag.
Daarmee was, na een kort regentschap van
Mannerheim, de republiek een feit (juli 1919).
Eerste president werd Karl Juho Ståhlberg.
De tegenstellingen uit de burgeroorlog bereikten
weer een hoogtepunt in 1929–1930. Na een
stakingsgolf eiste de fascistisch getinte
Lappobeweging een verbod van alle communistische
activiteiten. De burgerlijke partijen gaven toe
en namen tevens een wet aan die stakingsbrekers
beschermde. In de zomer van 1930 maakte de
Lappobeweging in feite de dienst uit. Een
staatsgreep van een der Lappoleiders, generaal
Wallenius (maart 1932), werd echter in de kiem
gesmoord, waarna de beweging werd verboden.
Doordat de grote burgerlijke partijen ernstig
verdeeld waren over de economische politiek, was
de vorming van een stabiele regering onmogelijk.
Het land werd ten slotte weer op het
democratische pad gebracht door een
minderheidsregering van de kleine (liberale)
partijen, met steun van de sociaal-democraten.
In 1937 werd de eerste zgn. rode aarde-regering
gevormd, een coalitie van Agrarische Partij en
sociaal-democraten. Hiermee werd links voor het
eerst in de Finse politiek geaccepteerd als
partner.
In sept. 1939 brak de Winteroorlog tussen de
Sovjet-Unie en Finland uit. De Sovjet-Unie was
er niet in geslaagd de neutraliteit van de
westelijke buurlanden te bewerkstelligen. Daarop
stelde Moskou territoriale eisen aan Finland die
(met steun van de geallieerden) afgewezen
werden. In de Winteroorlog was Finland echter
kansloos en bij de vrede van Moskou (13 maart
1940) verwierf de Sovjet-Unie nog meer dan het
geëiste. In juni 1941 viel Finland, samen met
Duitsland, de Sovjet-Unie weer aan. In aug.
1944, toen de nederlaag van Duitsland aanstaande
was, koos de Rijksdag maarschalk Mannerheim tot
president. Hij maakte, niet zonder zware
gevechten, Finland los van Duitsland en sloot
een wapenstilstand met de Sovjet-Unie (19 sept.
1944). Bij het vredesverdrag van 10 dec. 1947
moest Finland Petsamo aan de noordkust en de
basis Porkkala bij Helsinki afstaan, en kreeg
het zware herstelbetalingen opgelegd.
6.3 1944–1991
Vanaf 1944 voerde Finland een nieuwe politiek
tegenover de Sovjet-Unie, naar de initiator de
Paasikivilijn genoemd. Juho Kusti Paasikivi, in
1944 premier geworden en in 1946 president,
doorbrak de lijn die er op gericht was nooit
alleen te staan in de relatie tot de
Sovjet-Unie. Vanaf 1944 was het streven juist te
voorkomen dat andere staten zich mengden in de
verhouding Finland-Sovjet-Unie. Als uitvloeisel
van deze politiek werd in 1948 een Verdrag van
vriendschap, samenwerking en wederzijdse
bijstand gesloten met de Sovjet-Unie. Dit
verdrag werd vernieuwd in 1956 (waarbij Porkkala
werd teruggegeven) en in 1970. De gedwongen
neutraliteit die uit het verdrag voortvloeide,
maakte een autonoom buitenlands beleid in die
periode onmogelijk.
In 1945 kwamen de volksdemocraten (communisten)
sterk uit de verkiezingen. De volksdemocraat
Pekkala werd premier. Na de coup in
Tsjechoslowakije (1948) verloren de communisten
echter een groot deel van hun aanhang.
Minderheidsregeringen van sociaal-democraten (Fagerholm)
en agrariërs (Kekkonen) wisselden elkaar nu af,
totdat in 1956 weer een coalitie tot stand kwam.
In 1966 vormde Rafael Paasio een
volksfrontregering van sociaaldemocraten,
agrariërs (sinds 1965 Centrumpartij geheten) en
communisten. De jaren zeventig werden gekenmerkt
door elkaar snel opvolgende kabinetten van
wisselende samenstelling (13 regeringen in 10
jaar). Alle regeringen worstelden met grote
tekorten op de handelsbalans en werkloosheid.
Een deel van de politieke onrust werd ook
veroorzaakt door de rivaliteit tussen
sociaal-democraten en de (intern sterk
verdeelde) communisten. Kekkonen, in 1956 tot
president gekozen, trok de Paasikivilijn door.
Zijn positie was vrijwel onaantastbaar. Nadat
hij in 1962 en 1968 herkozen was, werd door een
uitzonderingswet zijn ambtstermijn na 1974
automatisch met vier jaar verlengd. In 1978 werd
de 77-jarige president zonder noemenswaardige
strijd herkozen, omdat alle grote partijen zijn
kandidatuur steunden. Na Kekkonens herverkiezing
vormde eerst K. Sorsa (1978–1979), toen Mauno
Koivisto (1979–1982), beide sociaal-democraten,
regeringen. Op 27 okt. 1981 trad Kekkonen om
gezondheidsredenen af. Hij werd opgevolgd door
premier Koivisto, die eveneens de Paasikivilijn
voortzette. Op grond van deze politiek kon hij
zowel Fins-Sovjet-Russische geschilpunten
oplossen als de handelspolitieke belangen van
Finland in West-Europa verder uitbouwen. Sorsa
volgde Koivisto (in 1988 als president herkozen)
weer op als premier, maar bij de verkiezingen
van 1987 verkregen de burgerlijke en
conservatieve partijen een meerderheid in het
parlement. Voor het eerst sinds de Tweede
Wereldoorlog kreeg Finland een conservatieve
minister-president, Harrí Holkeri. Hij vormde
een regering uit zijn eigen Nationale
Coalitiepartij, de sociaal-democraten, de
Zweedse Volkspartij en de Finse Boerenpartij.
6.4 1991– heden
Na verkiezingen in maart 1991, die door de
Centrumpartij werden gewonnen, werd een
coalitieregering gevormd, bestaande uit
vertegenwoordigers van de Centrumpartij, de
Nationale Coalitie Partij, de Zweedse
Volkspartij en de Finse Christelijke Unie.
Volgens het regeringsprogramma zullen de
overheidsuitgaven verminderd worden, alsmede de
uitgaven voor sociale voorzieningen en de
werkloosheidsuitkeringen. Het was voor het eerst
in 25 jaar dat er geen socialisten aan de
regering deelnamen.
Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie had grote
gevolgen. De Finse economie geraakte in een
crisis door het grotendeels wegvallen van de
export naar de oosterburen. Op buitenlands
terrein kon Finland zich nu meer permitteren dan
voorheen. In maart 1992 werd het EU-lidmaatschap
aangevraagd; betere banden met de EU waren
essentieel voor het herstel van de economie.
Eerder al, op 20 jan. 1992, sloot Finland een
vriendschapsverdrag met Rusland, een herziening
van het verdrag uit 1948. In het nieuwe verdrag
verdween de verplichting tot wederzijdse
bijstand.
In febr. 1994 volgde de sociaal-democraat Martti
Ahtisaari president Mauno Koivisto op. De
conservatieve regering zette haar
liberaliseringsbeleid voort, ondanks vaak grote
weerstand. Ook de toenadering tot het Westen
bleef een constante factor in de Finse politiek,
wat in jan. 1995 resulteerde in het lidmaatschap
van de Europese Unie.
De parlementsverkiezingen van maart 1995 werden
gewonnen door de sociaal-democratische partij
(SDP) van Paavo Lipponen. Om een zo groot
mogelijk draagvlak te creëren voor het verdere
herstel van de economie formeerde hij een
coalitie, bestaande uit vijf partijen, die kon
rekenen op brede steun van de
volksvertegenwoordiging. In okt. 1996 besloot de
regering de munt onder te brengen in het
Europees Monetair Stelsel (EMS).
Bij de parlementsverkiezingen van maart 1999
leed de sociaal-democratische SDP van premier
Lipponen een flinke nederlaag, maar bleef wel de
grootste partij. De coalitie van vijf partijen
werd voortgezet.
De presidentsverkiezingen van feb. 2000 werden
gewonnen door de kandidaat van de SDP, Tarja
Halonen. Zij werd de eerste vrouwelijke
president van Finland.
terug naar boven