horizontal rule

  Algemene informatie Finland  

horizontal rule

inhoud:

bulletINDELING
bullet 1. FYSISCHE GEOGRAFIE
bullet 1.1 Geologie
bullet 1.2 Landschap
bullet 1.3 Klimaat
bullet 1.4 Plantengroei
bullet 1.5 Dierenwereld
bullet2. BEVOLKING
bullet 2.1 Samenstelling en spreiding
bullet 2.2 Taal
bullet 2.3 Religie
bullet 3. BESTUUR EN SAMENLEVING
bullet 3.1 Staatsinrichting
bullet 3.2 Administratieve indeling
bullet 3.3 Aansluiting bij internationale organisaties
bullet 3.4 Politieke partijen en vakbeweging
bullet4. ECONOMIE
bullet 4.1 Algemeen
bullet 4.2 Landbouw, veehouderij, bosbouw en visserij
bullet 4.3 Mijnbouw
bullet 4.4 Energievoorziening
bullet 4.5 Industrie
bullet 4.6 Handel
bullet 4.7 Economische planning
bullet 4.8 Bank- en verzekeringswezen
bullet 4.9 Verkeer
bullet 5. TOERISTISCHE GEGEVENS
bullet6. GESCHIEDENIS
bullet 6.1 Tot 1917
bullet 6.2 1917–1944
bullet 6.3 1944–1991
bullet 6.4 1991– heden

Finland Satellietfoto

INLEIDING

Finland is één van de vijf Scandinavische landen en, met een totale oppervlakte van 338.145 vierkante kilometer, een van de grootste (het is iets kleiner dan Duitsland). Er wonen 5,35 miljoen mensen – gemiddeld zeventien mensen per vierkante kilometer, en dus is het het dunst bevolkte land van de EU. Slechts 2,2 procent van de bevolking is in het buitenland geboren of heeft buitenlandse ouders. De werkloosheid bedraagt 6,8 procent, boven het Europese gemiddelde. De levensstandaard in Finland is een van de hoogste ter wereld – de inkomstenbelasting ligt rond 31,5 procent (lager dan in de rest van Scandinavië) en de BTW voor de meeste goederen is 22 procent. In ruil daarvoor hebben de Finnen uitgebreide sociale voorzieningen. Finland wordt niet voor niets ‘het land van de duizend meren’ genoemd; in feite zijn het er 187.880, meer dan in welk land ter wereld ook. De meren beslaan tien procent van het oppervlak van Finland en bijna zeventig procent van de rest is bos. Er wonen 188.000 mensen in Fins Lapland, en 210.000 rendieren. Volgens een recent onderzoek is Finland het minst corrupte, meest prestatiegerichte en meest democratische land ter wereld – en het staat ook bijna bovenaan wat betreft milieuvriendelijkheid en technische innovatie. In Finland is er bijna één sauna op iedere twee personen. De Finnen drinken per hoofd van de bevolking de meeste koffie: 5,7 koppen per dag, ofwel 10 kilo koffie per jaar.

terug naar boven 

1. FYSISCHE GEOGRAFIE

1.1 Geologie

Finland behoort geheel tot het precambrische Baltisch schild. De ouderdom van de precambrische gesteenten, vnl. metamorfe en stollingsgesteenten, ligt tussen 1650 en 1800 miljoen jaar. Tijdens de pleistocene vergletsjering is Finland door het landijs bedekt geweest. Het landschap draagt daarvan zeer duidelijk de sporen. In de eerste plaats heeft het landijs sterk eroderend gewerkt op het vóór de vergletsjering reeds grotendeels tot een schiervlakte gedenudeerde precambrische schild. Een groot aantal bultrotsen getuigt van deze glaciale erosie, terwijl ook de rijkdom aan meren ten dele uit deze erosie valt te verklaren. De vóór de vergletsjering of tijdens de interglacialen gevormde verweringslaag is door de erosie eveneens verdwenen; de sedert het verdwijnen van het landijs gevormde verweringslaag (bodem) is slechts zeer dun. De glaciale sedimenten bestaan vnl. uit de grondmorene, uit eindmorenes, eskers en uit sanders. Het landijs verdween uit Finland ca. 6800 v.C. Sedert ongeveer 9500 v.C., toen het ijs zich uit het uiterste zuiden van Finland begon terug te trekken, is het land grotendeels door water overdekt geweest. Door de isostatische opheffing is Finland daarna boven water gekomen; de opheffing gaat ook thans nog door en bedraagt in het zuiden 2, in het noordwesten 9 mm per jaar.

1.2 Landschap

Als gevolg van de landijsbedekking (desintegratie van het rivierstelsel door glaciale erosie en sedimentatie) bevat Finland een zeer groot aantal meren (ca. 55 000; bijna 10% van het grondgebied), moerassen en venen. Het grootste moeras is het 144 km2 grote Pelsonsuo (suo = moeras) ten westen van het Oulumeer. De grootste meren zijn het Saimaamerencomplex, het Päijänne- en het Inarimeer, elk ruim 1000 km2. De lange, sterk gelede merenketens zijn onderling door waterengten en afvoerwegen verbonden. De rivieren zijn niet lang, maar wel van betekenis voor de houtvlotterij. De Kemijoki (joki = rivier), 425 km, is de langste. Bergen vindt men slechts in het noorden; de hoogste top is daar de Haltio- of Haltiatunturi (1324 m). De Finse kust is een typische scherenkust, vooral in het zuidwesten. Scheren zijn door het ijs glad geslepen rotseilanden, waarvan Finland er ca. 30 000 telt.

1.3 Klimaat

In verhouding tot zijn noordelijke ligging heeft Finland, mede door de nabijheid der Noordelijke IJszee met de temperende invloed van de Golfstroom, een tamelijk gunstig klimaat met warme zomers en strenge winters. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt voor Zuid-Finland 5 tot 3 °C tegen 4 tot 1 °C in het binnenland en –1 tot 3 °C voor Lapland. In juli kan het kwik boven 30 °C stijgen, maar in de winter onder –30 °C dalen. Het aantal sneeuwdagen varieert van 100 in het zuiden tot 200 in het noorden. De jaarlijkse regenval in de regenachtige delen bedraagt 600–700 mm, in Lapland minder dan 450 mm. Helsinki heeft de meeste regenval (705 mm). De nazomer is de voornaamste regentijd. Omstreeks midzomer schijnt de zon dag en nacht (de ‘witte nachten’).

1.4 Plantengroei

Plantengeografisch is Finland nagenoeg geheel gelegen in de noordelijke zone van de naaldwouden. Slechts de zuidkust behoort tot de loofwoudzone, met o.a. eiken, essen, esdoorns en taxusbomen. Na de Sovjet-Unie is Finland het woudrijkste land van Europa (ca. 65% van het areaal), met drie hoofdsoorten: den 53%, spar 28% en berk 19%, voorts esp en jeneverbes. In het noordelijkste gebied groeien geen naaldbomen meer, wel is Fins-Lapland het gebied van de lage berk (Betula tortuosa). In Lapland bestaat de ondergroei van de bossen voor een groot deel uit rendiermos. Van de staatsbossen is ruim 42 000 km2 beschermd.

1.5 Dierenwereld

Zoögeografisch vormt Finland een onderdeel van het palearctisch gebied (zie Arctogaea), met een mengeling van westerse en oosterse elementen. De noordelijke ligging is er de oorzaak van dat de fauna weinig soorten telt. In het wild komen beren, wolven (in aantal sterk afgenomen), lynxen, vossen en veelvraten (zeldzaam geworden) voor. De rendierkudden zijn minder talrijk geworden. Karakteristiek voor Lapland is de lemming, die op de tunturi's (hoge, vlakke bergen) boven de boomgrens leeft. De (beschermde) eland huist vooral in de Zuid-Laplandse woud- en moerasgebieden. De wouden zijn vogelrijk, met o.a. korhoenders, auerhoenders en arenden. In de moeras- en mosgebieden nestelt het sneeuwhoen, aan de kusten de eidereend. In de talrijke meren komt een rijke zoetwaterfauna voor.

terug naar boven 

2. BEVOLKING

2.1 Samenstelling en spreiding

Ca. 94% van de bevolking zijn Finnen en ca. 6% Fins-Zweden. Beide groepen zijn gelijkgerechtigd. Sinds 1900 liep het geboortecijfer terug, evenals het sterftecijfer, maar sinds midden jaren tachtig stijgen deze iets. De bevolkingsgroei is vrijwel nihil; de vergrijzing neemt toe. De levensverwachting bij geboorte is voor vrouwen 81,5 (2002 schatting)jaar, voor mannen 74,1 (2002 schatting)jaar. Tussen 1945 en 1978 emigreerden ruim een half miljoen Finnen, van wie ca. 300 000 naar Zweden. De schaarse en verspreide vestiging in het noorden is het opvallendst in Fins-Lapland (het district Lapin heeft een bevolkingsdichtheid van slechts 2,2 inw. per km2). In Noord-Finland wonen ca. 3000 Lapssprekenden. Thans woont ca. 67% van de bevolking in de steden. Van de 46 steden liggen er 22 in de kuststreken.

2.2 Taal

Het land is officieel tweetalig: Fins, behorend tot de Fins-Oegrische talen, en Zweeds.

2.3 Religie

Van de bevolking behoort 88% tot de Evangelisch Lutherse staatskerk; 1% is grieks-orthodox; rooms-katholieken en joden vormen een zeer kleine minderheid. Ca. 9% van de bevolking is niet bij een kerk aangesloten. De aartsbisschop van de Episcopale Lutherse Kerk resideert in Turku. De bisschoppen worden door de predikanten en vertegenwoordigers van de plaatselijke kerkeraden gekozen. Er zijn twee theologische faculteiten: voor de Finssprekenden te Helsinki, voor de Zweedssprekenden in Turku (Åbo). De Grieks-Orthodoxe Kerk van Finland werd in 1949 als tweede nationale kerk erkend.

terug naar boven 

3. BESTUUR EN SAMENLEVING

3.1 Staatsinrichting

De grondwet van 1919 legde de grondslag voor een democratisch staatsbestel. De wetgevende macht berust bij de president tezamen met het 200 leden tellende parlement (Rijksdag) gekozen voor vier jaar volgens algemeen kiesrecht en op basis van evenredige vertegenwoordiging. Alle staatsburgers vanaf 18 jaar hebben actief en passief kiesrecht. Finland was het eerste Europese land dat vrouwen (in 1906) kiesrecht gaf. De zgn. Grote Commissie (een soort Eerste Kamer), bestaande uit 45 leden, heeft een adviserende taak en wordt gekozen door en uit de Rijksdag. De uitvoerende macht ligt in handen van de president en de Raad van State (het kabinet), gevormd door de minister-president en de ministers. De president der republiek wordt sinds 1994 via directe vrije verkiezingen (daarvoor door een college van 301 kiesmannen) voor zes jaar gekozen. Herverkiezing is slechts één maal mogelijk. De Ålandeilanden (Fins: Ahvenanmaa) hebben zelfbestuur; het administratieve lichaam is een Landsting met een eigen gekozen raad, terwijl een gouverneur (benoemd door de president) de Finse regering vertegenwoordigt. Officiële taal is alleen het Zweeds, de Ålandbewoners zijn niet dienstplichtig en sinds 1982 geven de eilanden eigen postzegels uit.

3.2 Administratieve indeling

Administratief is Finland ingedeeld in 6 provincies (lääni), verder onderverdeeld in 20 districten. Aan het hoofd van elke provincie staat een door de president benoemde gouverneur of maaherra (Zweeds: landshövding). De kleinste bestuurlijke eenheden zijn de gemeenten, die een grote mate van zelfbestuur hebben.

3.3 Aansluiting bij internationale organisaties

Finland is, sinds 1955, lid van de Verenigde Naties (en een aantal van haar suborganisaties), de Europese Unie (sinds 1995) en de Noordse Raad (Åland heeft in deze raad een eigen vertegenwoordiging). Daarnaast heeft Finland een waarneemster bij de West-Europese Unie. Voorts is Finland lid van het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, de WTO en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

3.4 Politieke partijen en vakbeweging

De belangrijkste politieke partijen zijn de Sociaal Democratische Partij (SDP; opgericht in 1899 als Arbeiderspartij Finland, sinds 1903 werkzaam onder de huidige naam, gematigd sociaal-democratisch programma), de Nationale Coalitie Partij (KOK; opgericht in 1918; conservatief), de Centrumpartij (KESK; in 1906 ontstaan als Agrarische Unie, politieke middenpartij), de Linkse Alliantie (VAS; in 1990 opgericht als de opvolger van de Finse Volksdemocratische Unie [SKDL] en de Finse Communistische Partijeenheid [SKP-y; in 1986 van de SKP afgesplitst]), de Groenen (VIHR) en de Zweedse Volkspartij (SFP; opgericht in 1906; vertegenwoordigt de belangen van het Zweedstalige bevolkingsdeel). In de vakbeweging werken de sociaal-democraten en de volksdemocraten (communisten) sinds 1966 samen, wat geleid heeft tot een krachtige vakbeweging (SAK) die meer dan 1,5 miljoen leden telt. Behalve de SAK zijn er o.a. een verbond van academici (AKAVA; ca. 280 000 leden) en een verbond van technici (STKK; ca. 160 000 leden).

terug naar boven 

4. ECONOMIE

4.1 Algemeen

Finland heeft een vrijemarkteconomie, gebaseerd op particuliere ondernemingen: meer dan 80% van de industriële productie en ongeveer 90% van de diensten in het bankwezen wordt door particulieren geleverd. Met een bnp van 25 130 US dollars (2000 reëel) per capita behoort Finland tot de rijkste landen ter wereld. Finland is veel langer dan de Scandinavische buurlanden een overwegend agrarisch land gebleven. In de naoorlogse jaren is het accent snel verschoven: terwijl in 1950 nog 36% van de beroepsbevolking in de agrarische sector werkte, 28% in de industrie en 25% in de dienstverlenende sector, waren de getallen in 1990 resp. 8%, 27% en 65%. Een belangrijke rol bij deze verschuiving speelde het vredesverdrag met de toenmalige Sovjet-Unie en de daarmee verbonden zware herstelbetalingen (in de vorm van o.a. machines en schepen). Na de Tweede Wereldoorlog is de (gedwongen) economische relatie met de Sovjet-Unie gepaard gegaan met samenwerking met het Westen. Dit laatste heeft geleid tot een hoger niveau van technologie, grotere specialisering en verschuiving van houtveredeling naar metaalindustrie. De meeste economische (vooral industriële) activiteit vindt plaats in Zuid-Finland. In de tweede helft van de jaren ’90 ontwikkelde de economie zich voorspoedig: het bbp groeide jaarlijks met gemiddeld 5%. Het grootste bedrijf in Finland, Nokia, is inmiddels de meest succesvolle producent van mobiele telefoons ter wereld en is goed voor ca. 10% van het bnp, meer dan de helft van de waarde van de beurs en voor een vijfde van de totale Finse export. De in 2001 opgetreden wereldwijde crisis in de ict-sector had dan ook grote invloed op de Finse economie: de export liep sterk terug en de groei bedroeg slechts 0,5%. De Finse staatsschuld is nog steeds hoog, maar wel dalende. De hoge werkloosheid, een direct gevolg van het instorten van de handel met het oosten, daalde van 14,2 in 1997 tot 8,7% in 2000.

4.2 Landbouw, veehouderij, bosbouw en visserij

Het aandeel van de landbouw in het bruto binnenlands product is slechts 3,5% (2001). De bedrijven zijn klein en het klimaat leent zich niet bijzonder voor landbouw. De beste landbouwgebieden liggen in het zuidwesten. Haver is het belangrijkste graan, gevolgd door gerst, tarwe en rogge; andere producten zijn aardappelen en suikerbieten. De landbouwcoöperaties nemen een belangrijke plaats in binnen de agrarische sector. De overheid voert een actief beleid om enerzijds de graanproductie in noordelijke richting uit te breiden (nieuwe variëteiten) en anderzijds het landbouwareaal te vergroten door ontginning. De veehouderij is belangrijker dan de landbouw. Het aantal rendieren is sinds 1945 sterk gestegen. Voor zover de landbouw bijdraagt aan de export is dit in de vorm van melk en zuivelproducten; het binnenlands verbruik van deze producten is hoog. De bosbouw is nog steeds een van de belangrijkste pijlers van de Finse economie. Tweederde van het land is bedekt met bos. In de totale export nemen hout en houtproducten ruim 36% voor hun rekening. De visserij kan de binnenlandse behoefte niet dekken. De zoetwatervisserij (zalm, forel, snoek, baars) wordt vooral bedreven als nevenwerkzaamheid.

4.3 Mijnbouw

De Finse bodem bevat kolen noch aardolie; turf daarentegen is in grote hoeveelheden aanwezig en wordt gebruikt voor kleine elektriciteitscentrales. De belangrijkste mijnen liggen bij Outokumpu in het zuidoosten (vooral koper) en bij Otanmäki aan het Oulumeer in Midden-Finland (ijzer). Uraan is in kleine hoeveelheden aangetoond. Recent is ook goud in noord Karelië aangetroffen. In 1996 was minder dan 0,5% van de beroepsbevolking werkzaam in de mijnbouw.

4.4 Energievoorziening

Het aandeel van de eigen energiebronnen (waterkracht, hout en turf) in het totale energieverbruik daalde van ca. 45% in 1960 tot 30% in 1995. Finland is voor zijn energievoorziening in hoge mate afhankelijk van Rusland, zowel voor wat de aardolie betreft (in 1988 kwam 85% van de ingevoerde ruwe olie uit de Russische Federatie) als voor wat het aardgas betreft (3% van het totale energieverbruik). De vijf kernenergiecentrales in Loviisa (drie) en Olkiluoto (twee) leveren ca. 30% van de totale elektriciteitsproductie.

4.5 Industrie

Belangrijkste takken van industrie zijn de metaal- en elektro-industrie, gevolgd door de houtverwerking (o.a. papier en cellulose). Grote houtzagerijen komen voor bij o.a. Kotka, Pori, Oulu, Kemi, Porvoo en Hamina. De meubelindustrie is vnl. gevestigd te Helsinki, Turku en Lahti, houtpulp-, cellulose- en papierindustrie vooral bij Kotka, Kuusankoski en Varkaus. Sterk uitgebreid is de metaalindustrie (Helsinki, Pori, Vaasa, Turku en Tampere). De textielindustrie fabriceert vnl. katoen en rayon en is gevestigd te Tampere, Turku, Pori, Forssa en Vaasa. Beroemd om de grote technische vaardigheid en artistieke kwaliteit is de Finse glas- en aardewerkindustrie. Van betekenis is verder nog de levensmiddelenindustrie.

4.6 Handel

De handelsbalans vertoont sinds 1984 een groot overschot. Belangrijkste exportartikelen zijn papier, cellulose, celstofproducten, hout en houtproducten (o.a. meubels), glas, keramiek, textiel, machines en schepen. Ingevoerd worden o.a. machines, elektrische apparatuur, auto's, chemische producten, olie, ijzer en staal. De belangrijkste handelspartners zijn in volgorde van belangrijkheid Duitsland, Zweden en Groot-Brittannië. Het Finse bedrijfsleven richt zich meer en meer op de West-Europese markt, maar heeft ook goede banden met de drie kleine Baltische staten.

4.7 Economische planning

Een nationaal ontwikkelingsplan kent Finland niet; de staat geeft richting aan de ontwikkeling via de banken, de staatsbedrijven en deelneming in bedrijven. Mede naar aanleiding van EU-richtlijnen zijn staatsbedrijven geprivatiseerd, zoals in 1998 het telecombedrijf.

4.8 Bank- en verzekeringswezen

Nationale bank is de Bank van Finland, die onder controle van het parlement staat. Er zijn sinds de fusiegolf nog drie handelsbanken, een groot aantal spaarbanken en boerenleenbanken en een postbank (staatsbedrijf).

4.9 Verkeer

Het personen- en goederenverkeer gaat vnl. over zee of door de lucht; in het noorden is echter een spoorwegverbinding met Zweden via Haparanda en Tornio en in het zuidoosten met Rusland (Moskou–St.-Petersburg-Helsinki). De totale lengte van het spoorwegnet is ca. 6000 km, waarvan ruim 2200 km hoofdspoor geëlektrificeerd is. Van het wegennet (totale lengte in 2000 77 800 km) is ongeveer tweederde verhard. Vorstschade maakt het wegenonderhoud zeer kostbaar. Voor het goederenvervoer (vooral van hout) is de binnenvaart niet onbelangrijk. De totale lengte van de vaarwegen bedraagt ca. 9200 km. De Finse luchtvaartmaatschappij Finnair onderhoudt lijndiensten op ca. 25 binnenlandse bestemmingen en 34 steden in Europa, het Midden-Oosten, Zuidoost-Azië en Noord-Amerika. Veerdiensten zorgen voor verbindingen met Estland, Zweden, Denemarken, Duitsland, Polen, Engeland en Frankrijk. De belangrijkste zeehavens zijn Helsinki, Kotka, Hanko, Turku en Oulu. Met ijsbrekers worden enige havens aan de Botnische Golf 's winters opengehouden.

terug naar boven 

5. TOERISTISCHE GEGEVENS

Dé toeristische trekpleister van Finland vormen de tienduizenden meren en eilanden, die men o.a. per boot kan bezoeken. Andere bezienswaardigheden op natuurgebied zijn het scherenlandschap van de archipel van Turku, de nationale parken, de heuvelkam Punkaharju in het merengebied Saimaa en de Ålandeilanden in de Oostzee. Ook Lapland is bij toeristen zeer in trek (rendiersafari's, natuurtrektochten, midzomernachtzon); centrum is de na 1945 door o.a. A. Aalto herbouwde stad Rovaniemi. De toeristisch interessantste steden van Finland zijn Turku, Helsinki, Porvoo en Tampere. Behalve in Turku zijn in Hämeenlinna en Savonlinna middeleeuwse burchten te zien. Oude (14de–15de-eeuwse) stenen en houten kerken vindt men in vele stadjes en dorpen in Zuid- en West-Finland, o.a. in Hattula, Hollola en Naantali. De grootste houten kerk is die te Kerimäki. Finland is beroemd om zijn moderne architectuur. Zeer gedurfde vormgeving hebben vele nieuwe kerken (o.a. Imatra, Lauritsala, Tampere, Vaasa). Fraaie staaltjes van moderne stedenbouw zijn Tapiola en de universiteitsstad Otaniemi. De belangrijkste musea zijn die van Helsinki (o.a. het Nationaal Museum van Finland en het kunstmuseum Ateneum). In Kuopio is een museum betreffende de Fins-Orthodoxe Kerk. De cultuur van de Lappen wordt getoond in het openluchtmuseum te Inari, hun grootste centrum. Een sportcentrum is Lahti (schansspringen, alternatieve elfstedentochten e.a.). Het platteland van Finland kent een oude en rijke boerencultuur. Tal van oude volksgebruiken en -feesten worden nog in ere gehouden. Er is vooral een rijke muziekcultuur, die tot uiting komt in o.a. koorfestivals. Alle grote steden in Finland hebben hun eigen zomerfestival. Het bekendst is het jaarlijks in aug.–sept. gehouden Helsinki-festival. Daarnaast zijn belangrijk het Savonlinna Opera Festival, Pori Jazz en het Volksmuziekfestival Kaustinen.

terug naar boven 

6. GESCHIEDENIS

6.1 Tot 1917

De Finse volksstammen zijn waarschijnlijk afkomstig uit het gebied tussen de rivieren de Volga en de Oeral in Rusland. Het waren pelsjagers die zich in de eerste eeuwen van onze jaartelling via Estland in het huidige Finland vestigden. In de 8ste eeuw vormden zich drie stamstaatjes: Suomi, Tavastenland en Karelië. Aan de wederzijdse plundertochten tussen Finnen en Zweden (die Finnen als slaven plachten weg te voeren) kwam een eind door drie kruistochten van de Zweden tussen ca. 1150 en 1300, waarna vestingen werden gebouwd, de bevolking gekerstend en vooral de oostkust van de Botnische Golf werd gekoloniseerd. Het gebied werd een Zweeds hertogdom, later grootvorstendom. Zweden behandelde Finland niet als een veroverd land, maar als een Zweedse provincie. Veel heeft het land met zijn open oostgrens te lijden gehad van de aanvallen der Russen sedert Ivan III (1440–1505), vooral in Karelië met Vyborg (Viipuri).

Pas ca. 1750 ontstond er verzet tegen de Zweedse overheersing, dat tijdens de Russisch-Zweedse oorlog (1788–1790) in een mislukte samenzwering van officieren onder Sprengtporten de hulp van de Russische erfvijand niet versmaadde. Een nieuwe oorlog (1808–1809) eindigde met de inlijving van Finland door de Russen bij de vrede van Frederikshamn. Reeds tevoren had tsaar Alexander I de bijeengeroepen Finse Landdag beloofd de godsdienst, eigen wetten en rechten te eerbiedigen: het land werd een afzonderlijk, constitutioneel geregeerd grootvorstendom, waarin een gouverneur-generaal de tsaar-grootvorst vertegenwoordigde. In 1811 werd zelfs het door Peter de Grote in 1721 veroverde Karelië weer bij het grootvorstendom gevoegd. In 1812 werd Helsinki in plaats van Åbo (Turku) hoofdstad. De beweging tot emancipatie van het Fins (zie Fennomanen) boekte een groot succes, toen in 1863 deze taal naast het Zweeds in bestuur en rechtspraak werd toegelaten. In datzelfde jaar werd ook weer voor het eerst sedert 1809 de Finse Landdag bijeengeroepen, hetgeen in de toekomst tenminste iedere vijf jaar zou gebeuren. Dit was overigens nog een standen-Landdag (adel, priesters, burgers en boeren).

In 1882 kreeg de Landdag initiatiefrecht voor wat betreft gewone wetsvoorstellen. De grootvorst behield het initiatief waar het ging om de grondwet. Ondanks deze successen voor het zelfstandigheidsstreven bleef er een Russische dreiging bestaan. De pan-Russische beweging, weer opgebloeid onder Alexander III (1881–1894), bewerkstelligde dat de Finse posterijen bij die van Rusland werden ingelijfd (1890). Een poging tot inlijving van het Finse leger (1899) strandde op een weigering van de Landdag. Als tegenmaatregel reduceerde de grootvorst de Landdag tot adviesorgaan in zaken die (naar zijn oordeel) ook Rusland aangingen. Onder gouverneur-generaal Bobrikov werd de inlijving van het leger in 1901 toch een feit. Ook werd het Russisch de officiële taal. De Russische nederlaag in de oorlog tegen Japan (1904–1905; zie Russisch- Japanse Oorlog) en de daaropvolgende binnenlandse onrust in Rusland deden de druk op Finland verminderen. Een algemene staking leidde tot de instelling van een moderne éénkamer-Rijksdag (1906), met algemeen en gelijk kiesrecht voor zowel mannen als vrouwen (dit betekende nog niet de introductie van een parlementair stelsel). Een nieuwe golf van russificatie volgde echter in de jaren 1908–1910. Was in de tweede helft van de 19de eeuw het belangrijkste conflict dat tussen de nationalistische krachten en het staatshoofd geweest, rond 1900 kwam daar het conflict bourgeoisie-arbeidersbeweging bij. Vanaf ca. 1880 traden de arbeiders steeds meer naar voren als klasse. De in het defensief gedrongen burgerlijke partijen hadden de steun van de grootvorst en konden zo sociale hervormingen vertragen of tegenhouden. De aanhang van de Arbeiderspartij groeide snel, en in 1916 werd de meerderheid in de Rijksdag veroverd (103 van de 200 zetels).

6.2 1917–1944

Na de Februarirevolutie van 1917 in Rusland (zie Russische Revolutie) werd op initiatief van links een onafhankelijkheidswet aangenomen. Hoewel Buitenlandse Zaken en Defensie in Russische handen werden gelaten, ging deze wet Rusland te ver: de regering-Kerenski ontbond de Finse Rijksdag. Nieuwe verkiezingen gaven de burgerlijke partijen weer de meerderheid. Na de Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland kondigde rechts echter, met steun van het keizerlijke Duitsland, de – nu volledige – onafhankelijkheid af (6 dec. 1917). Sovjet-Rusland erkende als eerste het nieuwe Finland.

Nadat door verdeeldheid in de Arbeiderspartij tijdens de algemene staking in nov. 1917 niets gekomen was van een linkse machtsovername, grepen de burgerlijke partijen, sterk door de Duitse steun, de kans om links verder terug te dringen. Toen dan ook links alsnog de macht greep in Helsinki, startte gelijktijdig de contra-revolutie in de noordelijke prov. Österbotten (12 jan. 1918). Een bloedige burgeroorlog was het gevolg. Met behulp van een Duits expeditiekorps behaalde generaal Mannerheim voor de burgerlijke partijen (‘de witten’) na drie maanden de overwinning op links (‘de roden’). Tijdens wraakacties van de witten werden 20 000 roden geliquideerd, 80 000 verhongerden er in concentratiekampen. Een poging van rechts om vervolgens de monarchie in te voeren mislukte echter. Wel koos de Rijksdag een koning (prins Friedrich Karl von Hessen), maar van een troonsbestijging kwam niets doordat Duitsland de oorlog verloor. De gebeurtenissen van 1917 hadden de op Rusland georiënteerde economie volledig verstoord; er dreigde hongersnood. De geallieerden stelden in 1918 als eis voor voedselleveranties dat de witte regering aftrad. Nieuwe verkiezingen leidden tot een republikeinse meerderheid in de Rijksdag. Daarmee was, na een kort regentschap van Mannerheim, de republiek een feit (juli 1919). Eerste president werd Karl Juho Ståhlberg.

De tegenstellingen uit de burgeroorlog bereikten weer een hoogtepunt in 1929–1930. Na een stakingsgolf eiste de fascistisch getinte Lappobeweging een verbod van alle communistische activiteiten. De burgerlijke partijen gaven toe en namen tevens een wet aan die stakingsbrekers beschermde. In de zomer van 1930 maakte de Lappobeweging in feite de dienst uit. Een staatsgreep van een der Lappoleiders, generaal Wallenius (maart 1932), werd echter in de kiem gesmoord, waarna de beweging werd verboden. Doordat de grote burgerlijke partijen ernstig verdeeld waren over de economische politiek, was de vorming van een stabiele regering onmogelijk. Het land werd ten slotte weer op het democratische pad gebracht door een minderheidsregering van de kleine (liberale) partijen, met steun van de sociaal-democraten. In 1937 werd de eerste zgn. rode aarde-regering gevormd, een coalitie van Agrarische Partij en sociaal-democraten. Hiermee werd links voor het eerst in de Finse politiek geaccepteerd als partner.

In sept. 1939 brak de Winteroorlog tussen de Sovjet-Unie en Finland uit. De Sovjet-Unie was er niet in geslaagd de neutraliteit van de westelijke buurlanden te bewerkstelligen. Daarop stelde Moskou territoriale eisen aan Finland die (met steun van de geallieerden) afgewezen werden. In de Winteroorlog was Finland echter kansloos en bij de vrede van Moskou (13 maart 1940) verwierf de Sovjet-Unie nog meer dan het geëiste. In juni 1941 viel Finland, samen met Duitsland, de Sovjet-Unie weer aan. In aug. 1944, toen de nederlaag van Duitsland aanstaande was, koos de Rijksdag maarschalk Mannerheim tot president. Hij maakte, niet zonder zware gevechten, Finland los van Duitsland en sloot een wapenstilstand met de Sovjet-Unie (19 sept. 1944). Bij het vredesverdrag van 10 dec. 1947 moest Finland Petsamo aan de noordkust en de basis Porkkala bij Helsinki afstaan, en kreeg het zware herstelbetalingen opgelegd.

6.3 1944–1991

Vanaf 1944 voerde Finland een nieuwe politiek tegenover de Sovjet-Unie, naar de initiator de Paasikivilijn genoemd. Juho Kusti Paasikivi, in 1944 premier geworden en in 1946 president, doorbrak de lijn die er op gericht was nooit alleen te staan in de relatie tot de Sovjet-Unie. Vanaf 1944 was het streven juist te voorkomen dat andere staten zich mengden in de verhouding Finland-Sovjet-Unie. Als uitvloeisel van deze politiek werd in 1948 een Verdrag van vriendschap, samenwerking en wederzijdse bijstand gesloten met de Sovjet-Unie. Dit verdrag werd vernieuwd in 1956 (waarbij Porkkala werd teruggegeven) en in 1970. De gedwongen neutraliteit die uit het verdrag voortvloeide, maakte een autonoom buitenlands beleid in die periode onmogelijk.

In 1945 kwamen de volksdemocraten (communisten) sterk uit de verkiezingen. De volksdemocraat Pekkala werd premier. Na de coup in Tsjechoslowakije (1948) verloren de communisten echter een groot deel van hun aanhang. Minderheidsregeringen van sociaal-democraten (Fagerholm) en agrariërs (Kekkonen) wisselden elkaar nu af, totdat in 1956 weer een coalitie tot stand kwam. In 1966 vormde Rafael Paasio een volksfrontregering van sociaaldemocraten, agrariërs (sinds 1965 Centrumpartij geheten) en communisten. De jaren zeventig werden gekenmerkt door elkaar snel opvolgende kabinetten van wisselende samenstelling (13 regeringen in 10 jaar). Alle regeringen worstelden met grote tekorten op de handelsbalans en werkloosheid. Een deel van de politieke onrust werd ook veroorzaakt door de rivaliteit tussen sociaal-democraten en de (intern sterk verdeelde) communisten. Kekkonen, in 1956 tot president gekozen, trok de Paasikivilijn door. Zijn positie was vrijwel onaantastbaar. Nadat hij in 1962 en 1968 herkozen was, werd door een uitzonderingswet zijn ambtstermijn na 1974 automatisch met vier jaar verlengd. In 1978 werd de 77-jarige president zonder noemenswaardige strijd herkozen, omdat alle grote partijen zijn kandidatuur steunden. Na Kekkonens herverkiezing vormde eerst K. Sorsa (1978–1979), toen Mauno Koivisto (1979–1982), beide sociaal-democraten, regeringen. Op 27 okt. 1981 trad Kekkonen om gezondheidsredenen af. Hij werd opgevolgd door premier Koivisto, die eveneens de Paasikivilijn voortzette. Op grond van deze politiek kon hij zowel Fins-Sovjet-Russische geschilpunten oplossen als de handelspolitieke belangen van Finland in West-Europa verder uitbouwen. Sorsa volgde Koivisto (in 1988 als president herkozen) weer op als premier, maar bij de verkiezingen van 1987 verkregen de burgerlijke en conservatieve partijen een meerderheid in het parlement. Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog kreeg Finland een conservatieve minister-president, Harrí Holkeri. Hij vormde een regering uit zijn eigen Nationale Coalitiepartij, de sociaal-democraten, de Zweedse Volkspartij en de Finse Boerenpartij.

6.4 1991– heden

Na verkiezingen in maart 1991, die door de Centrumpartij werden gewonnen, werd een coalitieregering gevormd, bestaande uit vertegenwoordigers van de Centrumpartij, de Nationale Coalitie Partij, de Zweedse Volkspartij en de Finse Christelijke Unie. Volgens het regeringsprogramma zullen de overheidsuitgaven verminderd worden, alsmede de uitgaven voor sociale voorzieningen en de werkloosheidsuitkeringen. Het was voor het eerst in 25 jaar dat er geen socialisten aan de regering deelnamen.

Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie had grote gevolgen. De Finse economie geraakte in een crisis door het grotendeels wegvallen van de export naar de oosterburen. Op buitenlands terrein kon Finland zich nu meer permitteren dan voorheen. In maart 1992 werd het EU-lidmaatschap aangevraagd; betere banden met de EU waren essentieel voor het herstel van de economie. Eerder al, op 20 jan. 1992, sloot Finland een vriendschapsverdrag met Rusland, een herziening van het verdrag uit 1948. In het nieuwe verdrag verdween de verplichting tot wederzijdse bijstand.

In febr. 1994 volgde de sociaal-democraat Martti Ahtisaari president Mauno Koivisto op. De conservatieve regering zette haar liberaliseringsbeleid voort, ondanks vaak grote weerstand. Ook de toenadering tot het Westen bleef een constante factor in de Finse politiek, wat in jan. 1995 resulteerde in het lidmaatschap van de Europese Unie.

De parlementsverkiezingen van maart 1995 werden gewonnen door de sociaal-democratische partij (SDP) van Paavo Lipponen. Om een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het verdere herstel van de economie formeerde hij een coalitie, bestaande uit vijf partijen, die kon rekenen op brede steun van de volksvertegenwoordiging. In okt. 1996 besloot de regering de munt onder te brengen in het Europees Monetair Stelsel (EMS).

Bij de parlementsverkiezingen van maart 1999 leed de sociaal-democratische SDP van premier Lipponen een flinke nederlaag, maar bleef wel de grootste partij. De coalitie van vijf partijen werd voortgezet.

De presidentsverkiezingen van feb. 2000 werden gewonnen door de kandidaat van de SDP, Tarja Halonen. Zij werd de eerste vrouwelijke president van Finland.

terug naar boven 

 

 Laatst bijgewerkt op: zondag 17 mei 2015

Menu Generated By: OpenCube NodeFire - www.opencube.com