
Bolivia (officieel: República de Bolivia) is
een presidentiële republiek in Zuid-Amerika. Het
land wordt volledig omsloten door andere landen.
Bolivia grenst in het noorden en het oosten aan
Brazilië (3400 km), aan Paraguay (750 km) in het
zuidoosten, aan Argentinië (832 km) in het
zuiden en aan Chili (861 km) en Peru (900 km) in
het westen.

Vroeger was Bolivia twee keer zo groot en
grensde het zelfs aan de Stille Oceaan
(Pacific). In de loop der tijd heeft het land
veel gebied verloren aan de buurlanden. Bolivia
is qua oppervlakte het vijfde land van
Zuid-Amerika en meet 1.098.581 km2. Het is
daarmee ongeveer net zo groot als Spanje en
Frankrijk samen en ongeveer 26x zo groot als
Nederland.
Bolivia ligt in het centrum van het
Andesgebergte dat van noord naar zuid over het
Zuid-Amerikaanse continent loopt. Het
Boliviaanse Andesgebergte bestaat uit twee
evenwijdig lopende bergketens. Daartussen ligt
een hoogvlakte (Altiplano) die op een hoogte van
ca. 4000 meter ligt. De oostelijke bergketen
heet de Cordillera Oriental en daar komen toppen
voor tot 6500 meter hoogte. De westelijke
bergketen heet Cordillera Occidental en kenmerkt
zich door veel vulkanische activiteit en droge
woestijnachtige gebieden. Langs de grens met
Chili liggen rijen vulkanen met de hoogste
berg/vulkaan van Bolivia, de Sajama (6700
meter). Het laagste punt van Bolivia ligt bij de
Rio Paraguay (90 meter boven zeeniveau).
De hoogvlakte (Altiplano) grenst in het
noorden aan het Titicaca-meer en in het
zuidwesten aan een gebied met woestijnen en
zoutmeren. Het Titicaca-meer ligt 3810 meter
boven de zeespiegel, heeft een oppervlakte van
8800 km2, is tot 400 meter diep en is het hoogst
bevaarbare meer ter wereld. Dwars door het meer
loopt de grens met Peru. De Altiplano heeft in
een zeer ver verleden onder zeeniveau gelegen.
Bewijzen daarvoor zijn de vele fossiele
schelpen, koralen en zeedieren die gevonden
zijn. In het oosten liggen middelhoge
bergmassieven met diepe, door rivieren
uitgeslepen dalen (yungas). Ten zuiden hiervan
gaat dat gebied over in een valleiengebied
(valles) die nog altijd op 2000 à 3000 meter
hoogte ligt. Het noordelijke gedeelte van de
laagvlakte behoort tot het stroomgebied van de
Amazone. Hier vinden we regenwoud (Oriente) dat
naar het zuiden overgaat in een savanne-achtig
landschap met grasvlaktes (pampas). In het
zuidwesten liggen uitgestrekte
salpeterwoestijnen en zoutmoerassen.
terug naar boven
Aangenomen
wordt dat de oorspronkelijke bewoners van het
Amerikaanse continent, de indianen,
tienduizenden jaren geleden vanuit Azië
overstaken naar Amerika. Nog eens duizenden
jaren later was het hele Amerikaanse continent
bewoond. Ook neemt men aan dat er ook nog andere
volken naar Amerika kwamen. Opvallend in dat
verband zijn de overeenkomsten tussen de
Andestalen Aymará en Quechua en het Polynesisch.
Ook uiterlijk zijn er duidelijke overeenkomsten.
Menselijke bewoning in de Andes dateert al
minstens van 13.000 voor Chr., o.a. de
Vizcachani-cultuur. Deze nomadisch levende
stammen gingen pas vanaf 6000 voor Chr. over op
landbouw en veeteelt. Van de levenswijze van
deze oude culturen is verder weinig bekend. Deze
hele periode tot ongeveer 3000 voor Chr. wordt
ook wel de prekeramische periode genoemd. De
keramische periode duurde van 3000 voor Chr. tot
ongeveer 1500 na Chr. Van deze periode is veel
meer bekend geworden door met symbolen en
decoraties beschilderde potten, vazen maar ook
mooie weefkunst vertelt veel over de
geschiedenis van de verschillende culturen. De
belangrijkste cultuur in Bolivia uit die tijd is
de Tiwanaku- cultuur geweest. Deze cultuur
kenmerkte zich door de voor die tijd al zeer
gespecialiseerde landbouwmethodes die
overvloedig voedsel opleverden. Dit is
waarschijnlijk ook een van de redenen dat deze
machtige cultuur zolang toonaangevend bleef in
deze regio. De plotselinge verdwijning van deze
cultuur in het begin van de 12e eeuw is tot op
de dag van vandaag een raadsel, maar had
waarschijnlijk te maken met klimatologische
omstandigheden. Er bestonden nog enkele andere,
kleinere culturen in het toenmalige Bolivia
waaronder de Beni in de tropische laagvlakte, de
Kolla cultuur rond het Titicaca-meer, de
Wankarani en Chiripa. De Wankarani hebben
vierkante graftorens nagelaten en de Kolla
gigantische ronde graftorens.
terug naar boven
Vanuit
de hoofdstad Cusco in Peru kwam Bolivia onder
het gezag van de Inca’s (1200-1500 na Chr.). De
taal van de Inca’s, het Quechua, moest door elke
onderdaan gesproken worden en is nu nog steeds
een van de officiële talen van Bolivia. Het Inca-rijk was verdeeld in vier gebieden waarvan
Collasuyo een groot deel van Peru, geheel Chili,
een stukje Noord-Argentinië en het huidige
Bolivia omvatte. De Inca’s legden wegen aan en
bouwden aquaducten, terrassen, forten en
tempels. Ook ontstonden er grote steden in de
vlaktes. Uiteindelijk waren 43 verschillende
volken Inca-onderdanen geworden. De
Inca-bezetting van Bolivia zou uiteindelijk maar
70 à 80 jaar duren. Rond 1520 brokkelde het
Inca- rijk langzaam af door o.a. interne
conflicten.
terug naar boven
In 1532 kwam een expeditie onder leiding van
de Spanjaard Francisco Pizarro (vermoord in
1538) aan de noordkust van Peru aan wal. De
laatste Inca-vorst Atahualpa werd gedood en
betrekkelijk snel werden grote delen van het
Zuid-Amerikaanse continent veroverd. Bolivia
heette toen nog Alto-Perú (Opper-Peru) en werd
bij het onderkoningschap Peru gevoegd. Op en
rond de hoogvlakte werden steden gesticht en nog
later werd ook het tropisch laagland
gekoloniseerd. Na de ontdekking van
zilvervoorraden werd in 1545 de stad Potosí
gesticht die al snel uitgroeide tot de grootste
en rijkste stad van de Nieuwe Wereld (Noord- en
Zuid-Amerika) met 200.000 inwoners. Het werd
door de Spanjaarden “La ville imperia”, de
keizerlijke stad genoemd. Het encomienda-systeem
werd door de Spanjaarden toegepast. Dit
betekende dat de conquistadores land dat
veroverd werd zoveel als ze konden, mochten
exploiteren. De opbrengsten werden gedeeld
tussen de conquistadores en de Spaanse Kroon.
Een andere voorwaarde was dat de indiaanse
bevolking tot het christendom bekeerd moest
worden. De indianen werden o.a. in de mijnen
tewerkgesteld en moesten onder afschuwelijke
omstandigheden hun werk doen. Tegen het einde
van de zestiende eeuw liep de indiaanse
bevolking al schrikbarend terug; miljoenen
indianen vonden de dood door de dwangarbeid.
Door de werkomstandigheden in de mijnen maar ook
door het uitbreken van door de Europeanen
meegebrachte besmettelijke ziektes, was de
indiaanse bevolking rond 1650 bijna gehalveerd
tot een half miljoen personen.
Door het tekort aan arbeidskrachten werd er
al snel op grote schaal slaven uit Afrika
geïmporteerd. Monniken van de Jezuïetenorde, en
later de Franciscanen, hielden zich de eerste
200 jaar bezig met het bekeren van de indianen
tot het christendom. In de loop der eeuwen
vermengde zich het rooms-katholieke geloof met
de traditionele rituelen en gebruiken. In 1548
werd La Paz gesticht en nog wat later steden als
Cochabamba en Oruro. Na vijandige acties van
indianen in het oosten en noordoosten werd er
voor het eerst door de Spanjaarden rond 1560
enige vorm van zelfbestuur toegestaan.
De 18e eeuw werd gekenmerkt door een
toenemend verzet van de indianen tegen de
Spaanse overheersing. Zo leidde in 1780 Tupac
Amaru een opstand van de Quechua en de Amayá
tegen de koloniale regering. Ze werden echter
verslagen en hun leiders werden vermoord. Tupac
Katani belegerde La Paz later zelfs twee keer,
maar ook hij werd uiteindelijk gedood. Toch zou
het niet lang meer duren voordat Bolivia
onafhankelijk werd.
terug naar boven
De macht van de Spanjaarden in Europa en dus
ook in Zuid-Amerika brokkelde af doordat
Napoleon Spanje binnenviel. Onder de criollo’s,
de blanke Zuid-Amerikanen ontstonden al snel
verschillende groepen van personen die zich voor
de onafhankelijkheid uitspraken o.a. doordat de
Spanjaarden de belangen van het moederland
steeds voorop stelden. De belangrijkste was
Símon Bolívar (1783- 1830) die samen met zijn
maarschalken José de Sucre en José San Martín
vanaf 1810 met zijn militaire leger bijna alle
Spaanse kolonies bevrijdde. In april 1825
versloeg Sucre de Spanjaarden in Opper-Peru bij
de slag van Tumusla en op 6 augustus 1825 werd
de onafhankelijkheid van de “República de
Bolívar” uitgeroepen, de naam uiteraard als
eerbetoon aan de vrijheidsstrijder Bolívar.
Later zou de naam Bolívar in Bolivia veranderen.
Bolívar en Sucre waren de eerste twee
presidenten van Bolivia. Vele presidenten en
regeringen zouden hen opvolgen in dit politiek
onrustige land. Tussen 1825 en 1994 vonden er
194 regeringswisselingen plaats; meer dan de
helft daarvan waren militaire regeringen
(dictaturen) terwijl ook de rooms-katholieke
kerk een grote rol speelde in de binnenlandse
politieke aangelegenheden. Ook heeft Bolivia
sinds 1825 16 verschillende grondwetten gekend.
De mijnen en de gemeenschappelijke
landbouwbedrijven kwamen in handen van de
blanken waardoor de indiaanse boeren en
mijnwerkers als slaven behandeld werden.
terug naar boven

Opmerkelijk in de geschiedenis van Bolivia is
het verlies van veel grondgebied aan de
buurlanden. Sinds de onafhankelijkheid in 1825
is de oppervlakte van Bolivia ongeveer
gehalveerd. Zo had Bolivia samen met Peru tot
1884 een groot stuk grondgebied in het noorden
van het huidige Chili. Belangrijk voor Bolivia
was,
dat het stuk land grensde aan de Stille Oceaan.
Beide landen raakten van 1879 tot 1884 in oorlog
met Chili en verloren uiteindelijk het gebied
aan de Chilenen. Deze oorlog wordt de
“salpeteroorlog” genoemd, omdat er ook gestreden
werd om de rechten op het winnen van zout en
koper in het kustgebied. Vanaf die tijd heeft
Bolivia geen open verbinding meer met de oceaan.
Bolivia mocht nog wel een spoorlijn aanleggen
die van La Paz naar de havenplaats Arica liep,
waar Bolivia tegen betaling gebruik van kon
maken. Brazilië annexeerde rond de eeuwwisseling
in het noorden van Bolivia de rubberstreken van
Acre. Ook hier kreeg Bolivia als genoegdoening
het recht om een spoorlijn aan te leggen, van
Riberalta in Bolivia naar Rio Madeira. Onder het
bewind van de presidenten Pando (1899-1904),
Montes (1904- 1909 en 1913- 1917) en Villazon
(1909-1913) beleefde het land een economische
opbloei, doordat de grondstoffen rubber en tin
gedurende de Eerste Wereldoorlog op de
wereldmarkten hoge prijzen noteerden. In 1917
verbrak Bolivia de betrekkingen met Duitsland,
maar het nam niet actief deel aan de oorlog.
Tussen 1928 en 1935 woedden de Chaco-oorlogen
tussen Bolivia en Paraguay. Men vermoedde olie
in het noorden van Paraguay (Gran Chaco). De
oliemaatschappijen Standard Oil Company(Bolivia)
en Shell (Paraguay) speelden een grote rol in
deze oorlog om concessies. Tienduizenden Bolivianen werden gedood, en het navrante was
dat er nooit aardolie in de Gran Chaco gevonden
is. De armoede onder de bevolking nam na dit
echec toe en er werden nieuwe politieke partijen
en vakbonden opgericht. De petroleumindustrie
was in die tijd bijna geheel in handen van de
Standard Oil Company en de tinmijnen in handen
van drie families (Hochschild, Patiño en Aramays).
Tot grote economische ontwikkeling of sociale
vooruitgang leidde dit echter niet. Eind jaren
twintig moest jaarlijks meer dan de helft van
het nationale inkomen worden besteed aan het
terugbetalen van schulden. Dit leidde in 1936
tot een revolutie.
terug naar boven
President Toro probeerde een staatssocialisme
in te voeren, maar hij stuitte op verzet van de
in Bolivia aanwezige buitenlandse bedrijven. Een
van zijn opvolgers, generaal Peñaranda werd in
1943 door nationalistische groeperingen ten val
gebracht. Tijdens een opstand in juli 1946 werd
de opvolger van Peñaranda, Villaroel, door een
woedende volksmenigte vermoord. In januari 1947
werd de rechtse socialist Hertzog tot president
gekozen. Zijn partij bezat in het parlement geen
meerderheid en voortdurend probeerde de
Nationalistische Revolutionaire Beweging de
macht in handen te krijgen. Deze twisten
ontaardden in 1949 in een burgeroorlog, maar
door de steun van het leger wist Hertzog zich te
handhaven. De opstand werd onderdrukt, maar door
de felle kritiek op zijn beleid was Hertzog
gedwongen af te treden. Tijdens de revolutie van
1952 versloeg de Nationale Garde samen met de
mijnwerkers het leger. De macht kwam in handen
van Victor Paz Estenssoro. Het leger nam de
macht echter in handen voordat hij zijn functie
kon aanvaarden. Na een volksopstand van enkele
dagen versloegen in april 1952 de volksmilities
onder leiding van Hernán Siles Zuazo het leger.
Estenssoro werd geïnstalleerd als president en
voerde belangrijke sociaal-politieke
hervormingen door en maakte een einde aan de
macht van enkele machtige families door grote
tinmijnen te nationaliseren. In 1952 werd ook
het algemene stemrecht ingevoerd en het feodale
systeem van grootgrondbezit werd afgeschaft.
Alle boeren kregen wat land, maar deze
versnippering leidde tot nog grotere armoede
onder de boeren en een grotere trek naar de
steden. Bij de verkiezingen van 1956 behaalde de
MNR een overweldigende meerderheid van stemmen;
Siles Suazo werd president. Opstanden en
stakingen waren gedurende zijn bewind aan de
orde van de dag en vrijwel constant verkeerde
het land in een noodtoestand. De verkiezingen
van 1960 brachten Paz Estenssoro weer aan de
macht. In 1963 raakte president Estenssoro in
conflict met de vice-president, Lechín, die ook
leider was van de mijnwerkersvakbond. Dit bracht
hem het ongenoegen van de mijnwerkers op de
hals. Ondanks de vele kritiek op zijn beleid
werd Paz Estenssoro in mei 1964 herkozen als
president, maar na een opstand van het leger
werd de macht in handen genomen door de
vice-president, generaal R. Barrientos Ortuño.
Tijdens zijn regeringsperiode werd de bekende
vrijheidsstrijder Ernesto Che Guevarra
gevangengenomen en vermoord omdat men dacht dat
hij een boerenopstand aan het voorbereiden was.
Barrientos stierf in 1969 en werd opgevolgd door
de opperbevelhebber van de strijdkrachten,
Ovando.
terug naar boven
In 1971 volgde alweer een staatsgreep waarna
generaal Hugo Banzer aan de macht bleef tot
1978. Tijdens zijn regime werden universiteiten
gesloten, vakbonden en politieke partijen
verboden en tienduizenden mensen zonder vorm van
proces opgepakt. Van kerkelijke zijde werd
geprotesteerd tegen het veelvuldig schenden van
de mensenrechten in Bolivia. Het politieke
verzet tegen Banzer kwam zowel van links als van
rechts. In juni 1974 gingen linkse officieren
tot opstand over, waarop Banzer o.m.
parlementsverkiezingen toezegde, die hij zelfs
wettelijk liet vastleggen. Inmiddels was het
duidelijk geworden dat Banzer geheel afhankelijk
was geworden van de rechtse officieren: onder
hun druk stelde hij ook de plannen voor
verkiezingen voor een vijftal jaren uit. Na
Banzer volgde een hele serie dictators (caudillos)
met als dieptepunt generaal García Meza, wiens
bewind gekenmerkt werd door martelingen,
moorden, connecties met de drugshandel en
uiteindelijk een praktisch failliet Bolivia.
terug naar boven
In 1982 werd de macht door de militairen aan
een burgerregering onder leiding van Hernán
Siles Zuazo overgedragen. Bolivia was op dat
moment volledig failliet en de periode Zuazo
werd dan ook gekenmerkt door een gigantisch
geldontwaarding, veel sociale onrust, stakingen,
hoge werkloosheid en een steeds groter wordende
buitenlandse schuld. In 1984 bedroeg de inflatie
gemiddeld 3% per uur!! Bolivia was op dat moment
al een belangrijke cocaïneproducent maar in deze
moeilijke tijden werd de lucratieve handel (in
harde dollars) steeds belangrijker voor de
economie van het land. Vanaf 1982 probeerden de
Amerikanen in ruil voor economische hulp de
cocaïnehandel in Bolivia onder controle te
krijgen. Estenssoro won in 1985 opnieuw de
verkiezingen en nam een aantal rigoureuze
maatregelen om de economie weer wat op te
krikken. Zo werden overheidsuitgaven
gedecentraliseerd en zwaar verliesgevende
staatsondernemingen gesloten of geprivatiseerd.
Het gevolg was wel dat er vele mijnen gesloten
werden en er tienduizenden mijnwerkers zonder
werk kwamen te zitten. Ook de onverwachte
ineenstorting van de wereldtinmarkt in 1985
kostte veel werknemers hun baan. Op dat moment
leefde 90% van de bevolking onder de
armoedegrens. In 1989 werd vice- president Jaime
Paz Zamora tot president gekozen. Hij regeerde
samen in een coalitie met de ex-dictator Hugo
Banzer, die vreemd genoeg tijdens zijn vorige
bewind verantwoordelijk was voor een aanslag op
linkse politici, waarbij Zamora ternauwernood
aan de dood ontsnapte. In juli 1993 kreeg
Bolivia van Peru tot het jaar 2091 via een
concessie een smalle toegang tot de Grote
Oceaan. In 1993 kwam de populaire Gonzalo
Sánchez de Lozado aan de macht en hij ging een
coalitie aan met Hugo Cardenas, een Aymará-
indiaan van de indiaanse partij MRTKL, waardoor
een gedeelte van de indiaanse bevolking
rechtstreeks in het parlement was
vertegenwoordigd. Zij voerden een economisch
hervormingsprogramma, o.a. een zeer ambitieus
privatiseringsprogramma, met daaraan verbonden
vele sociale maatregelen (Plan de Todos),
decentralisatie, onderwijshervormingen en
grondwetswijzigingen. Ook zette men een
programma op ter verbetering van de positie van
de indiaanse bevolking, o.a. door tweetalig
onderwijs toe te staan. Het lukte hem echter
niet om nog een tweede termijn aan de regering
te komen. Op 6 augustus 1997 werd ex-dictator
Hugo Banzer beëdigd als president. Hij trok
vooral veel kiezers die hoopten dat met hem de
economische groei uit de jaren ’70 weer zou
terugkeren. Tegenstanders van Banzer waren
mensenrechtenactivisten die vonden dat hij voor
zijn verleden moest boeten. Zij waren ook bang
dat het militarisme weer terug zou komen. Een van
zijn eerste daden leek dat te bevestigen: het
vernietigen van cocavelden met behulp van het
leger. Een van zijn beloftes in de
verkiezingsstrijd was namelijk dat alle illegale
cocavelden in vijf jaar tijd vernietigd zouden
worden. In 1998 werd er meer dan 11.000 ha
vernietigd. Verder profiteerde hij vooral van
het hervormingsprogramma van zijn voorganger
Sánchez de Lozado. In april 2000 waren er
gewelddadige protesten tegen de voorgenomen
privatisering van de drinkwatervoorziening,
waardoor de prijs van water met 35% steeg. De
situatie liep zodanig uit de hand dat de
regering de noodtoestand liet uitroepen. Op 27
juli 2001 trad president Banzer vanwege
gezondheidsproblemen af. Hij werd opgevolgd door
vice-president Quiroga. Na weken van sociale
onrust, die 60-80 mensen het leven zou hebben
gekost, trad president Sánchez de Lozada in
oktober 2003 af. Als nieuwe president werd
vice-president Carlos Mesa benoemd. Sánchez de
Lozada week uit naar de Verenigde Staten, die
hem altijd nadrukkelijk gesteund hadden.
Begin juni 2005 kondigde president Mesa
verkiezingen aan voor een constitutionele raad
die de grondwet moest herzien. Ook zou er een
referendum komen over meer autonomie voor de
olierijke provincies in het oosten en zuiden van
het land. Mesa hoopte zo een einde te maken aan
de gewelddadige protesten, de wegblokkades en
een 48-uursstaking die het transport in het hele
land lamlegde. De betogers eisten
nationalisering van de olie- en gaswinning.
Vooral de arme westelijke provincies, waar veel
arme indianen wonen, wilden een groter deel van
de opbrengsten.
De
presidentsverkiezingen van december 2005 werden
gewonnen door de linkse 'indígena' (inheemse
indiaan) Evo Morales Ayma. Hij won met ruim 51%
van de stemmen en werd de eerste indiaanse
president van Bolivia. De oude politieke orde
werd bij deze verkiezingen door de kiezers
weggevaagd. Er volgt een periode van
nationalisatie van onder meer de gasindustrie.
In mei 2008 stemt Morales toe in een referendum
over zijn leiderschap in augustus, indien hij
het referendum verliest volgen nieuwe
verkiezingen. In augustus 2008 wint Morales het
referendum met 67% van de stemmen. In januari
2009 geeft een nieuwe grondwet meer rechten aan
de inheemse volken. President Morales wint in
december 2009 de verkiezingen met meer dan 60%
van de stemmen. In mei 2010 heeft hij een
ontmoeting met de paus en nationaliseert hij
vier elektriciteitsmaatschappijen. In mei 2013
wordt er een wet aangenomen die Eva Morales in
staat stelt een derde termijn als president te
vervullen.
terug naar boven
Bolivia
telde in 2014 10.631.486 inwoners. Gemiddeld
wonen er ca. 9,37 inwoners per km2. 67% van de
bevolking leeft in de steden en in de valleien
van het Andesgebergte. Ca. 56% van de bevolking
bestaat uit indianen, ca. 30% uit mestiezen van
indiaans/blanke afkomst, ca. 10% van (meest
Spaanse) blanke afkomst en ca. 4% zijn negers en
van Aziatische afkomst. 60% woont in de steden,
20% meer dan in 1976, dus de verstedelijking
neemt in snel tempo toe. De grootste steden zijn
La Paz (ca. 1,715 inwoners), Santa Cruz ( ca.
1.584) en de hoofdstad Sucre (ca. 318.000). El
Alto, een voorstad van La Paz, is de snelst
groeiende stad van Bolivia. De samenstelling van
de bevolking verschilt van plaats tot plaats: in
La Paz is de helft van de bevolking indiaans en
de bevolking van Santa Cruz bestaat voor
driekwart uit mestiezen en Europeanen. De
gemiddelde levensverwachting in Bolivia is ca.
68,6 jaar (2014). 33,3% van de bevolking is
jonger dan 15 jaar; slechts 4,8% is 65 jaar of
ouder. De bevolkingsgroei bedroeg in 2014 1,6%.

De
Quechua- en de Aymará- indianen zijn het grootst
in aantal. Er leven ca. 2,5 miljoen Quechua en
ca. 2 miljoen Aymará in Bolivia. De Aymará leven
rond het Titicaca-meer en rond La Paz. De
Quechua wonen met name in de overige gedeelten
van het Andesgebergte. In de laaglanden leven
veel kleinere indianenstammen zoals de Baures en
Moxo- indianen. Een bekende stam zijn de Guaraní
die in het zuiden van Bolivia leven. Nog maar
ca. 30.000 indianen leven zoals ze altijd
geleefd hebben, de rest is al beïnvloed door de
westerse leefwijzen. Nomadische groepen worden
bedreigd door houtkap, ziektes en kolonisatie
van hun leefgebied. In totaal leven er 32
indiaanse volkeren in Bolivia. Tot de revolutie
in 1952 was er nog een strenge rassenscheiding
in Bolivia in bepaalde openbare gelegenheden en
stadsdelen. De armoede is zowel op het
platteland als in de steden onder de indianen
het grootst, hoewel de steeds groter wordende
groep stedelijke indianen (cholos) het
aanzienlijk beter heeft dan de indianen op het
platteland. Mestiezen vormen vaak de middenstand
en de hogere functies worden vaak door de
blanken bekleed. De negers in Bolivia stammen
rechtstreeks af van de slaven die eeuwen geleden
uit Afrika werden gehaald. Nazaten van gevluchte
Japanse immigranten na de Tweede Wereldoorlog
leven voornamelijk in het departement Santa
Cruz.
terug naar boven
Bolivia heeft een gebrekkige infrastructuur,
geen uitgang naar zee, een onevenwichtige
sociale structuur, slecht opgeleid personeel en
zowel binnenlands als vanuit het buitenland
wordt er weinig in het land geïnvesteerd en dit
zijn natuurlijk allemaal belemmeringen voor de
economische ontwikkeling. Gemeten naar het zeer
lage bruto nationaal product (bnp) per hoofd van
de bevolking ($ 5.500 in 2014) is Bolivia een
van de armste landen van Latijns- Amerika. De
buitenlandse schuld bedroeg in 2014 $7,43
miljard. De helft van de bevolking leeft onder
de armoedegrens.
Door het verloren gaan van veel
arbeidsplaatsen in de diverse economische
sectoren is de werkgelegenheid in de informele
sector enorm toegenomen. Een groeiend gedeelte
van de bevolking verdient geld met straathandel,
schoenen poetsen, loten verkopen, geld wisselen
en taxi-rijden met de eigen auto De
belangrijkste sectoren zijn de handels-,
transport- en dienstensector. De landbouw blijft
hier ver bij achter. Officieel is 7,4% van de
beroepsbevolking werkloos, maar in feite zal dit
cijfer veel hoger uitvallen door de verborgen
werkloosheid, vooral op het platteland. Men
hoopt dat de economische groei aantrekt door
o.a. een nieuwe pijplijn voor de export van gas
naar Brazilië. Verder worden er nog steeds
nieuwe aardgasvelden ontdekt. Bolivia is sterk
afhankelijk van ontwikkelingshulp.
terug naar boven
Ongeveer
20% van het landoppervlak is in beginsel
geschikt voor akkerbouw, maar hiervan is slechts
3% in gebruik. In de oostelijke laagvlaktes, met
name rond Santa Cruz, vinden we grootschalige,
industriële landbouwprojecten bedoeld om de
export te bevorderen. Daar worden een half
miljoen hectares met sojabonen, tarwe, gerst,
maïs, zonnebloemen, rijst, suikerriet en katoen
verbouwd. De klimatologische omstandigheden zijn
daar zo goed dat er twee keer kan worden geoogst. Het lukt echter nog niet om dit goed van
de grond te krijgen. In de berggebieden en op de
hoogvlakte wordt veel voor eigen gebruik
geproduceerd. Wat overblijft wordt verhandeld of
geruild. Belangrijke agrarische gebieden zijn:
de Altiplano, (aardappelen, quinoa, gerst en
bonen), de Yungas, de noordoostelijke helling
van de Cordilleras (tarwe, maïs, bananen,
groenten, citrusvruchten, koffie, cacao en
coca), de oostelijke Llanos (suikerriet, katoen
en rijst) en het tropisch regenwoud
(houtsoorten, rubber en kinabast). Vanaf de
jaren zeventig is de van oudsher door indianen
verbouwde coca het belangrijkste landbouwgewas
geworden. Om in de traditionele behoefte te
voorzien is de teelt van coca toegestaan door de
regering. De productie van coca overstijgt
echter de binnenlandse vraag vele malen. Het
overschot wordt gebruikt om cocaïne te maken.
Ca. 300.000 mensen vinden een bestaan door het
verbouwen van coca. De illegale handel levert
ongeveer de helft op van de totale export. Toch
kijkt men naar andere manieren om de coca te
verbouwen, b.v. als medicinaal product. Ook
probeert men de cocaplantages te vervangen door
lucratieve fruitplantages. Bolivia krijgt steun
van de Verenigde Staten om het areaal coca te
verminderen. Boeren die hieraan meewerken, worden
financieel gecompenseerd. De landbouw staat over
het algemeen technologisch op een laag peil en
de sterke versnippering van het grondbezit,
vooral op de Altiplano en in de dalen, vormt nog
steeds een groot probleem. Bovendien staan de
veelal gebrekkige transportmogelijkheden, de
bodemerosie en de extreme weersomstandigheden
een verdere ontwikkeling van de landbouw in de
weg. Toch werkt in de landbouw ca. 45% van de
beroepsbevolking. Veehouderij wordt steeds
belangrijker, vooral de zuivelproductie in de
buurt van Cochabamba; verder worden als
lastdieren en voor de wol, schapen, vicuña's en
andere kameelachtigen gehouden op de Altiplano.
Runderen en varkens worden vooral gehouden in de
Llanos. Het departement Beni spant met zo’n 1,3
miljoen stuks vee de kroon. Het grootste deel
van de vleesproductie is bestemd voor de
binnenlandse markt, en dan vooral voor de grote
steden. De bosbouw levert hardhout, rubber en
kina op. Bossen beslaan ca. 45% van het totale
landoppervlak. Visserij op het Titicaca-meer en
enkele andere meren en rivieren levert een
kleine bijdrage aan het voedselpakket. Zeevis
wordt ingevoerd uit Peru en Chili.
terug naar boven
Traditioneel vormde de mijnbouw de basis van
de Boliviaanse economie. Tot 1979 was Bolivia na
Maleisië de grootste tin producent ter wereld.
Vanaf 1985 daalde de wereldmarktprijs snel en
viel de tinproductie tot eenderde terug. De
verouderde Boliviaanse mijnen zijn door hun lage
productiviteit en het lage tingehalte van het
erts niet langer rendabel te exploiteren. Ook de
geïsoleerde ligging, het gemis van een eigen
haven en de gecompliceerde winning van mineralen
en delfstoffen zorgden er o.a. voor dat de
winning van zilver en tin niet meer loonde.
Vanaf 1985 zijn veel tinmijnen gesloten of
geprivatiseerd. Privatiseren betekende in dit
geval dat een aantal mijnwerkers voor eigen
rekening ging werken en zo ontstonden er
duizenden kleine ondernemers die zich met het
winnen van tin, zilver en goud gingen
bezighouden. Meer dan de helft van de
tinproductie is afkomstig uit de mijnen ten
zuiden van Oruro; de mijn van Catavi bij
Llallagua is nog steeds de grootste tinmijn ter
wereld. Andere belangrijke minerale delfstoffen
zijn lood, zink, koper, antimoon, goud, zilver,
wolfram en bismut. De in 1952 opgerichte
staatsmaatschappij COMIBOL exploiteerde tot
halverwege de jaren tachtig naast de grootste
tinmijnen de meeste vindplaatsen van andere
minerale ertsen. De export van vaste delfstoffen
vormt nog steeds de belangrijkste bron van
buitenlandse deviezen. Hoewel de mijnbouw nog
steeds de ruggengraat van de Boliviaanse
economie vormt, werkt slechts 5% van de
beroepsbevolking in de mijnbouw. Voorts is er
winning van aardolie en aardgas. De
belangrijkste aardolievelden liggen in de
omgeving van Camiri en ten zuiden hiervan tot
aan de grens met Argentinië. De
staatsoliemaatschappij YPFB heeft alle
aardoliewinning onder haar beheer. De
belangrijkste winplaats van aardgas ligt bij
Yacuiba in het zuiden van Bolivia. De winning
van aardolie is de laatste jaren sterk
verminderd door uitputting van de reserves. De
productie is daarom nauwelijks voldoende om aan
het binnenlandse verbruik te voldoen. De winning
van aardgas is succesvoller. De helft van de
jaarlijkse productie wordt uitgevoerd via
pijpleidingen naar Argentinië en Brazilië. Er
worden nog steeds nieuwe grote gasvelden ontdekt
waardoor Bolivia nog ten minste gedurende
twintig jaar gas aan Brazilië zal kunnen
leveren.
terug naar boven
De industrie is nog weinig ontwikkeld, het is
zelfs de minst ontwikkelde van Zuid-Amerika; de
meeste duurzame consumptiegoederen moeten worden
ingevoerd. Door een gecoördineerd
industriebeleid in het kader van het Andespact
en door nauwere samenwerking met Brazilië
probeert Bolivia het nadeel van een kleine en
weinig koopkrachtige binnenlandse markt te
compenseren. De belangrijkste industriële
activiteiten zijn de drank- en voedselindustrie,
smelterijen, metaalindustrie en
aardolieraffinaderijen. De belangrijkste
industriële centra zijn La Paz, Oruro, Santa
Cruz en Cochabamba. De behoorlijk grote
energiereserves in de vorm van waterkracht
worden nog onvoldoende benut. Twee derde van de
energie wordt geleverd door
waterkrachtcentrales. Grote delen van het land
hebben nog steeds geen aansluiting op het
lichtnet.
terug naar boven

De export bestaat voornamelijk uit
grondstoffen en wat landbouwproducten. De
belangrijkste producten zijn aardgas (37% van de
totale exportwaarde), delfstoffen (48%), hout
(3,4%) en koffie (2,1%). De (illegale) export
van coca is ongeveer net zoveel als de totale
legale export. De belangrijkste afnemers zijn de
Verenigde Staten (vooral tin en andere metalen),
Argentinië (vooral aardgas), Groot-Brittannië,
Peru en Colombia vooral uit machines en andere
kapitaalgoederen, duurzame consumptiegoederen,
grondstoffen en halffabricaten. In 2014 werd er
voor $8,2 miljard aan goederen geïmporteerd. De
belangrijkste importpartners zijn de Verenigde
Staten, Japan, Brazilië, Argentinië, Chili en
Peru. De import en export van goederen gebeurt
grotendeels via de havens van Arica en
Antofagasta in Chili, Mollendo-Matarani in Peru
en La Quiaca aan de Boliviaans-Argentijnse
grens.
terug naar boven